ECLI:NL:RVS:2000:AA5633
Raad van State
- Hoger beroep
- P.J. Boukema
- J.A.M. van Angeren
- B. van Wagtendonk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering informatieverstrekking door de Minister van Justitie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de Minister van Justitie, die weigerde informatie te verstrekken uit strafdossiers van voetbalvandalen. De rechtbank had eerder het besluit van de Minister vernietigd wegens een bevoegdheidsgebrek en een gebrekkige motivering. De Minister had op 8 september 1999 opnieuw beslist op het bezwaar van de appellant, maar dit besluit was inhoudelijk gelijk aan het eerder vernietigde besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het processueel belang van de appellant verloren is gegaan, omdat de Minister inmiddels een gelijkluidend besluit had genomen. De Afdeling ziet geen aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, gezien de wens van partijen om tot een oplossing te komen.
De kern van het geschil betreft de weigering van de Minister om informatie te verstrekken die eerder aan de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) was gegeven. De Minister had deze informatie verstrekt met het oog op het treffen van een uitsluitingsmaatregel voor de betrokken voetbalvandalen. De Afdeling stelt vast dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een algemeen belang bij openbaarmaking van informatie voorstaat, en dat dit belang niet kan worden beperkt tot specifieke verzoekers met een particulier belang. De Afdeling oordeelt dat de Minister ten onrechte het verzoek van de appellant om informatie heeft afgewezen, omdat de gevraagde gegevens al eerder openbaar waren gemaakt aan de KNVB.
De Afdeling verklaart het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen het besluit van de Minister van Justitie van 8 september 1999 gegrond. Het besluit wordt vernietigd voor zover het bezwaar van de appellant tegen het niet verstrekken van de gevraagde documenten ongegrond is verklaard. De Minister wordt opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, en de Minister wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de appellant.