ECLI:NL:RVS:2000:AA5458

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
199901871/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • N.T. Zijlstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huursubsidie aanvraag en termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag van huursubsidie door een huurder, die zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend. De huurder, aangeduid als [huurder], had een aanvraag voor huursubsidie ingediend voor de periode van november 1996 tot en met juni 1997. De Staatssecretaris weigerde deze aanvraag op 22 april 1997, waarna de huurder bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard op 13 november 1997. De rechtbank te Rotterdam verklaarde op 7 juli 1999 het beroep van de huurder gegrond en vernietigde het besluit van de Staatssecretaris. De Staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de huurder zijn aanvraag niet binnen de wettelijk gestelde termijn had ingediend, maar dat hij zich niet aan deze termijn hoefde te houden. De huurder had aangevoerd dat de huurcommissie de benodigde verklaring niet tijdig had afgegeven en dat hij in de brief van de voorzitter van de huurcommissie had gelezen dat hij zich niet aan de indieningstermijn hoefde te houden. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de termijnoverschrijding de huurder niet of nauwelijks kon worden aangerekend. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de huurder alsnog ongegrond.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen voor huursubsidie en de verantwoordelijkheden van huurders in dit proces. De uitspraak bevestigt dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag had geweigerd, omdat de huurder niet binnen de gestelde termijn had gehandeld. De Raad van State concludeert dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad van State
199901871/1.
Datum uitspraak: 9 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 7 juli 1999 in het geding tussen:
[huurder], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1 Procesverloop
Bij besluit van 22 april 1997 heeft appellant (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd aan [huuder] (hierna: [huuder]) voor de periode november 1996 tot en met juni 1997 een bijdrage te verstrekken krachtens de Wet individuele huursubsidie (hierna: de Wet).
Bij besluit van 13 november 1997 heeft de Staatssecretaris het hiertegen door [huuder] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juli 1999, verzonden op 12 juli 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit door [huuder] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 oktober 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 november 1999 heeft [huuder] een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 1999, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr R. Ahraoui, ambtenaar ten departemente, en [huuder] in persoon, bijgestaan door H.G. Visscher, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Wet, zoals deze gold ten tijde van belang, wordt de aanvraag ingediend, uiterlijk drie maanden na de datum waarop de aanvrager huurder is geworden. De Minister kan deze indieningstermijn ingevolge het vierde lid van het artikel verlengen.
2.2. Ingevolge het destijds geldende Besluit verklaring huurgegevens individuele huursubsidie van 15 juni 1995 (Stb. 1995, 327; hierna het Besluit) dienden huurders van een woning van een particuliere verhuurder die voor de eerste maal huursubsidie aanvroegen, naast de gegevens van het aanvraagformulier, nadere informatie te verschaffen, onder meer in de vorm van een verklaring van de voorzitter van de huurcommissie met gegevens omtrent de huur.
2.3. Niet in geschil is dat [huuder] zijn aanvraag niet heeft ingediend binnen de termijn, gesteld bij voormeld artikel 27, derde lid, van de Wet.
2.4. Hij heeft bij de rechtbank aangevoerd dat hem de huursubsidie in verband daarmee niet geweigerd mocht worden, omdat hij die termijn niet in acht hoefde te nemen, nu de toelichting bij het aanvraagformulier individuele huursubsidie vermeldt dat gelijktijdig met de aanvraag ook de verklaring huurgegevens huursubsidie moet worden ingediend, de huurcommissie die verklaring niet tijdig heeft afgegeven en hij in de brief van de voorzitter van de huurcommissie van 9 januari 1997, de zogenaamde niet-op-tijd-verklaring, bevestigd zag dat hij zich niet aan de indieningstermijn hoefde te houden.
2.5. De rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat de Staatssecretaris niet in redelijkheid heeft kunnen nalaten om ten aanzien van [huuder] toepassing te geven aan de bevoegdheid om de termijn voor het indienen van een aanvraag te verlengen. De termijnoverschrijding kan [huuder], gelet op de brief van de voorzitter van de huurcommissie, in combinatie met de op de aanvrager ingevolge artikel 3 van het Besluit rustende verplichting om gelijktijdig met de aanvraag huursubsidie ook de verklaring huurgegevens huursubsidie in te dienen, volgens haar niet of nauwelijks worden aangerekend. Die brief van de voorzitter bevatte de volgende passage: "Indien de huurder de verklaring huurgegevens huursubsidie niet binnen de indieningstermijn heeft ontvangen, dient hij deze brief te voegen bij zijn aanvraagformulier individuele huursubsidie". Nu de desbetreffende informatie uit de brief van de voorzitter voor [huuder] geen onduidelijkheid bevatte en ook niet behoefde te bevatten, kan niet worden gezegd dat de termijnoverschrijding hem toch kan worden toegerekend omdat hij zich bij onduidelijkheid over de uitleg daarvan nader had moeten laten informeren, aldus de rechtbank.
2.6. De Staatssecretaris bestrijdt dit oordeel met recht.
In het formulier voor de aanvraag van huursubsidie is de termijn voor het indienen daarvan vermeld. In de toelichting bij de aanvraag verklaring huurgegevens huursubsidie is voorts aangegeven dat de aanvrager er, ook in het geval de verklaring huurgegevens huursubsidie niet tijdig, dat wil zeggen niet binnen de in artikel 3 van het Besluit gestelde termijn van vier weken, is ontvangen, op dient te letten dat de aanvraag toch tijdig bij de gemeente wordt ingediend. In het geval, waarin de huurcommissie de verklaring niet tijdig kan verstrekken, stelt zij de huurder daarvan ingevolge artikel 4 van het Besluit onmiddellijk in kennis door middel van de zogenaamde niet-op-tijdverklaring. Hiermee is, naar uit de toelichting bij het Besluit blijkt, beoogd erin te voorzien dat de aanvrager bij de indiening van zijn aanvraag door overlegging van de verklaring kan aantonen dat hij om een verklaring huurgegevens heeft verzocht.
Uit de brief van de voorzitter van de huurcommissie van 9 januari 1997 heeft [huuder] voorts niet mogen afleiden dat de indieningstermijn in zijn geval niet gold, doch slechts kunnen en moeten begrijpen dat, indien uit de "niet-optijd-verklaring" blijkt dat de verklaring huurgegevens huursubsidie naar verwachting niet binnen de termijn voor het indienen van de aanvraag geldende termijn zal kunnen worden verstrekt, hij de aanvraag om huursubsidie moet indienen met daarbij de "niet-op-tijd-verklaring".
2.7. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de termijnoverschrijding [huuder] niet of nauwelijks kan worden toegerekend en het beroep in verband daarmee gegrond verklaard.
2.8. Nu [huuder] in beroep geen andere beroepsgronden tegen het bestreden besluit heeft voorgedragen is de conclusie, dat geen grond bestaat om te oordelen dat de Staatssecretaris ten onrechte heeft geweigerd de gevraagde huursubsidie te verstrekken.
2.9. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 7 juli 1999, Divers 97/431l;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zijlstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2000
-240.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,