ECLI:NL:RVS:2000:AA5425

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0231
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bouwvergunning en vrijstelling door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 januari 2000 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante A te B tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 31 december 1998. De zaak betreft de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling door burgemeester en wethouders van Middelburg voor het uitbreiden van een woning en het verbouwen van een schuur tot orthopedagogische praktijkruimte. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de bouwplannen een aanzienlijke inbreuk vormen op het geldende bestemmingsplan. De uitbreiding van de woning overschrijdt de maximaal toegestane oppervlakte van de bebouwing en de verbouwing van de schuur is in strijd met de agrarische bestemming. De Raad van State concludeerde dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid konden aannemen dat er voldoende dringende redenen waren om de anticipatieprocedure te volgen, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vereiste urgentie aanwezig was.

Als gevolg hiervan verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank, en herroept het besluit van burgemeester en wethouders. Tevens werd de gemeente Middelburg veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellante en het vergoeden van griffierechten. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van bestemmingsplannen en de voorwaarden voor het verlenen van vrijstellingen en bouwvergunningen.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0231.
Datum uitspraak: 14 januari 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 31 december 1998 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Middelburg.
1 Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 1997 hebben burgemeester en wethouders van Middelburg (hierna: burgemeester en wethouders) aan Z onder verlening van vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning en het verbouwen van een schuur tot orthopedagogische praktijkruimte op het perceel […]weg 376 te B (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 oktober 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellante ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie beroep- en bezwaarschriften, nummers 31/1997, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 31 december 1998, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 februari 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 maart 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 1999, waar appellante, vertegenwoordigd door A en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr F.E.W. van Dijk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan waarvoor de in geding zijnde vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend betreft een uitbreiding van de bestaande woning alsmede de verbouwing van een schuur tot orthopedagogische praktijkruimte.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordweg" rust op het perceelsgedeelte waarop de bestaande woning is uitgebreid de bestemming "Erf (E)" en voor een klein gedeelte de bestemming "Verkeersdoeleinden". Op het perceelsgedeelte waar de schuur is gelegen rust een agrarische bestemming.
2.3. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij is de te verlangen mate van spoedeisendheid afhankelijk van de omvang van de inbreuk op het geldende planologisch regime, alsmede de uitstraling die het project op de omgeving heeft.
2.4. Naar het oordeel van de Afdeling vormt het bouwplan een niet geringe inbreuk op het bestemmingsplan. Op gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" mogen ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften geen gebouwen worden gebouwd. Op gronden met de bestemming "Erf" mag ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften per bouwperceel ten hoogste 40% worden bebouwd met een maximum van 40 m2. Door de uitbreiding van de bestaande woning met een oppervlakte van ongeveer 71 m2 wordt een percentage van ongeveer 55% bebouwd en wordt de maximaal toegestane oppervlakte van de bebouwing met ongeveer 75% overschreden. De verbouwing van de schuur tot praktijkruimte is in strijd met de agrarische bestemming.
2.5. Burgemeester en wethouders hebben voorts niet in redelijkheid kunnen aannemen dat voor het volgen van de anticipatieprocedure voldoende dringende redenen aanwezig waren. De Afdeling overweegt hieromtrent dat hetgeen is aangevoerd omtrent de bouwvallige staat van de agrarische schuur op zichzelf geen argument vormt om met betrekking tot het voorliggende bouwplan toepassing te geven aan de anticipatieprocedure. Het voorkomen van verder verval van de schuur kan immers ook worden bereikt door de uitvoering van een ander bouwplan dan wel door het opknappen of afbreken van de schuur. Niet is gebleken dat er dringende redenen aanwezig waren om de schuur te verbouwen tot orthopedische praktijkruimte. Dat houdt in dat evenmin kan worden aangenomen dat de uitbreiding van de woning urgent is. Daartoe is immers alleen aangevoerd dat er een financieel belang is om dit onderdeel van het bouwplan tegelijk uit te voeren met de verbouwing van de schuur.
Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de voor anticipatie vereiste urgentie aanwezig is.
2.6. Dit betekent dat het door appellante ingestelde hoger beroep alsmede haar beroep bij de rechtbank gegrond is. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal voorts, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit van 28 oktober 1997 vernietigen. Nu burgemeester en wethouders, in verband met het ontbreken van de vereiste urgentie, niet met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de vrijstelling en bouwvergunning hadden mogen verlenen, ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit van 30 juni 1997 alsnog te herroepen en de vrijstelling en de bouwvergunning alsnog te weigeren.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskostenveroordeling te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 31 december 1998;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
lV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Middelburg van 28 oktober 1997;
V. herroept het besluit van burgemeester en wethouders van Middelburg van 30 juni 1997 en bepaalt dat de vrijstelling en de bouwvergunning alsnog worden geweigerd;
VI. veroordeelt burgemeester en wethouders van Middelburg in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 1420,--, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Middelburg te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de gemeente Middelburg aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal f 515) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2000
224.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,