H01.98.2036.
Datum uitspraak: 22 februari. 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 10 november 1998 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Bij besluit van 18 juni 1997 hebben burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 1997 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 november 1998, verzonden op 17 november 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 december 1998, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 1998, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 januari 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 april 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 1999, waar appellant, vertegenwoordigd door mr B.J. Schueler, advocaat te 's-Gravenhage, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr A.C. van der Haar, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van de reconstructie in 1975 van de [A-]weg en de [B-]weg te [woonplaats]. De schade zou, naar appellant stelt, mede zijn veroorzaakt door een of meer verkeersbesluiten die in verband met die reconstructie zouden zijn genomen. Burgemeester en wethouders hebben bij brieven van 7 april 1994 en 19 maart 1997 geweigerd schadevergoeding toe te kennen. Bij het besluit in primo hebben burgemeester en wethouders wederom een verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel niet vaststaat dat in 1975 een verkeersbesluit is genomen, tegen dergelijke besluiten toen geen beroep openstond bij enig college belast met bestuursrechtspraak, zodat er gelet op het zogeheten vereiste van processuele connexiteit - geen bestuursrechter valt aan te wijzen die bevoegd is te oordelen over een besluit inzake vergoeding van schade die is voortgevloeid uit een in 1975 genomen verkeersbesluit. Het besluit van 18 juni 1997 is dan ook, aldus de rechtbank, niet vatbaar voor beroep bij de bestuursrechter en burgemeester en wethouders hadden dientengevolge het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.3. De Afdeling kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Het moet ervoor worden gehouden, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat in of omstreeks 1975, met toepassing van artikel 132 van het destijds geldende Reglement verkeersregels en verkeerstekens, een verkeersbesluit is genomen in verband met voormelde wegreconstructie. Tegen deze besluiten stond vóór de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep open op de Kroon ingevolge artikel 135 van dat Reglement. Na de inwerkingtreding van de Awb kan tegen die besluiten worden opgekomen bij de rechtbank. Gelet hierop kan ook tegen een besluit naar aanleiding van een verzoek om vergoeding van schade die zou zijn veroorzaakt door een vóór de inwerkingtreding van de Awb genomen verkeersbesluit bij de rechtbank worden opgekomen. Tegen het besluit van 18 juni 1997 stond dan ook beroep open bij de rechtbank, zodat burgemeester en wethouders het bezwaar tegen dat besluit terecht ontvankelijk hebben geacht.
2.4. Appellant heeft na de eerdere afwijzingen van zijn verzoek om schadevergoeding geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren gebracht. Gelet op artikel 4:6 van de Awb kan daarom niet worden staande gehouden dat burgemeester en wethouders ten onrechte het verzoek van appellant om schadevergoeding wederom hebben afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellant bij de rechtbank ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
2.7. Er is ook geen aanleiding om te bepalen dat het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht door de gemeente Doetinchem wordt vergoed. Een redelijke uitleg van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 10 november 1998, 9711611 WET 57;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
III. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (f 315) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr P. van Dijk, Voorzitter, en mr A. Kosto en mr B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,