199901098/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant te [woonplaats], appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 7 juni 1999 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 18 oktober 1994 hebben burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: burgemeester en wethouders) besloten de actieve bemiddeling bij het verkrijgen van andere woonruimte voor appellant door de Dienst Woonruimtezaken stop te zetten.
Bij besluit van 20 februari 1995 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 1997 heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 februari 1995 vernietigd.
Bij besluit van 23 december 1997 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar alsnog gegrond verklaard, doch daaraan, gelet op de feiten en omstandigheden die zich sedert de uitspraak van de rechtbank van 20 augustus 1997 hebben voorgedaan, niet de consequentie verbonden dat de Stichting Woonservice de bemiddeling ter verkrijging van andere woonruimte moet hervatten. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 23 december 1997 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 september 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 1999, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr W. van Beveren, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders zich in hun besluit van 23 december 1997 terecht op het standpunt hebben gesteld dat de Stichting Woonservice de bemiddeling ter verkrijging van andere woonruimte voor appellant, nadat deze de woning aan de [adres] had geaccepteerd, niet behoeft te hervatten.
2.2. Niet in geschil is dat appellant op eigen initiatief heeft gereageerd op het aanbod in de Woonkrant van de woning aan de [adres]. Vast staat dat appellant het aanbod om deze woning te gaan huren en bewonen op 10 juli 1997 heeft geaccepteerd. Vast staat voorts dat bij besluit van 2 oktober 1997 aan appellant een huisvestingsvergunning is verleend voor deze woning, die in rechte onaantastbaar is.
2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de aanvaarding van de woning aan de [adres] en de verlening van de huisvestingsvergunning voor deze woning, gelet op de bepalingen van de Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht 1997, ertoe hebben geleid dat de inschrijving van appellant als woningzoekende is komen te vervallen, ondanks het feit dat in de woning geen centrale verwarming aanwezig was en appellant op het acceptatieformulier te kennen had gegeven de woning als tussentijdse oplossing te aanvaarden. Daarmee is tevens de status van appellant als urgent woningzoekende komen te vervallen. De conclusie van de rechtbank dat er na het aanvaarden van de woning aan de [adres] door appellant niet langer aanleiding was voor actieve bemiddeling naar andere woonruimte, is dan ook juist.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr drs W.P. van der Haak, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Van der Haak
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,