Raad van State
199900472/1.
Datum uitspraak: 3 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Baarn, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 6 mei 1999 in het geding tussen:
appellanten
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 1997 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister) de bijdrage aan de gemeente Baarn op basis van de Tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten voor het jaar 1997 op f 630.500,-- vastgesteld.
Bij besluit van 24 maart 1998 heeft de Minister het daartegen door burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn (hierna: burgemeester en wethouders) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 mei 1999, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het hiertegen door burgemeester en wethouders ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 augustus 1999 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 1999, waar appellanten, vertegenwoordigd door M.J.M. Jehee, ambtenaar der gemeente en W.J.M. Peters, medewerker van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en de Minister, vertegenwoordigd door mr drs S. Voortman en drs M. van Rijn, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2.1. Bij de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen van 13 november 1995 (Stcrt. 1995, 226, zoals nadien gewijzigd) is de zorgplicht die gemeenten hebben op basis van de Wet Voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) uitgebreid tot het verlenen van vervoersvoorzieningen aan gehandicapten die verblijven in een aantal nader omschreven instellingen die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn toegelaten. De Tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten (Stcrt. 1995, 226, zoals nadien gewijzigd, hierna: de Regeling) regelt de toekenning door het Rijk van bijdragen aan gemeenten terzake van de uitvoering van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen.
De uitkering in het kader van de Regeling is geen onderdeel van de aan gemeenten toe te kennen algemene uitkering uit het gemeentefonds krachtens de Financiële-verhoudingswet, welke wet in beginsel de basis vormt voor de financiering van de Wvg. Blijkens de algemene toelichting op de Regeling zou de verdeelsystematiek van het gemeentefonds, gezien de concentratie van AWBZ-instellingen bij een beperkt aantal gemeenten, tot een onredelijke verdeling van het beschikbare budget leiden. Bij gebrek aan een wettelijke grondslag moet de Regeling worden aangemerkt als beleid.
2.2. Bij het besluit van 29 december 1997, zoals gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar, heeft de Minister op basis van de door hem vastgestelde Regeling de bijdrage aan de gemeente Baarn terzake van de uitvoering van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen voor het jaar 1997 op f 630.500,-- vastgesteld.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de grondslag voor de berekening van de bijdrage kon worden gevonden in artikel 2 van de Regeling, waarin wordt uitgegaan van een geraamde vervoersbehoefte van de instellingsbewoners van 25%. Appellanten betogen dat deze berekeningswijze tot het onredelijke resultaat leidt dat de gemeente Baarn een deel van de vervoersvoorzieningen uit haar algemene middelen moet financieren. In 1997 bestond bij de instellingsbewoners namelijk een aanmerkelijk grotere vervoersbehoefte dan geraamd. Verder is volgens appellanten sprake van een ongelijke behandeling, omdat de berekeningswijze bij andere gemeenten tot een overschot aan financiële middelen heeft geleid. Een en ander is door de rechtbank miskend, aldus appellanten.
2.4 Naar moet worden aangenomen, kon bij de inwerkingtreding van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen nog niet precies worden ingeschat, hoe groot de behoefte aan vervoersvoorzieningen in de diverse instellingen zou zijn. Gelet hierop, kan de keuze van de Minister voor een berekeningsmethode op basis van een geraamde vervoersbehoefte op zichzelf niet kennelijk onredelijk worden geacht. Voor latere jaren zijn op basis van ervaringscijfers verbeteringen in de verdeelsleutel aangebracht. Met betrekking tot het door appellanten gestelde nadeel wordt overwogen dat niet is gebleken dat de financiële gevolgen van de toegepaste verdeelsystematiek voor de gemeente Baarn zodanig zijn dat op die basis een gehoudenheid bestond om over 1997 een nacalculatie te laten plaatsvinden. Verder staat aan het hanteren van de gekozen verdeelsystematiek niet in de weg dat deze voor de ene gemeente mogelijkerwijs anders uitwerkt dan voor de andere.
De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr B. van Wagtendonk en mr F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Muller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,