ECLI:NL:RVS:2000:AA5232

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0429
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.M.G. Eekhof-de Vries
  • P.J.J. van Buuren
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • P.H. Lauryssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch inzake het uitwerkingsplan van het streekplan Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Etten-Leur tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 4 maart 1999 geoordeeld dat het bezwaar van de appellanten tegen een besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat op 28 maart 1995 was genomen, ongegrond was. Dit besluit betrof de vaststelling van een uitwerkingsplan van het streekplan Noord-Brabant, dat op 17 juli 1992 was vastgesteld. De appellanten stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van de gedeputeerde staten geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar en beroep kon worden ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 januari 2000 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van de gedeputeerde staten niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De Afdeling concludeert dat de wetgever niet heeft gewild dat provinciale staten aan gedeputeerde staten het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in samenhang met artikel 1:3 van de Awb zouden kunnen delegeren. Dit betekent dat een door gedeputeerde staten vastgesteld uitwerkingsplan geen besluiten kan bevatten als bedoeld in de Awb.

De uitspraak wordt gedaan in naam der Koningin, en de proceskosten worden niet toegewezen. De beslissing wordt openbaar uitgesproken op 10 maart 2000.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0429.
Datum uitspraak: 10 maart 2000
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 maart 1999 in het geding tussen:
appellanten
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
1 . Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 1995 hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: gedeputeerde staten) voor de stadsregio Breda een uitwerkingsplan van het streekplan Noord-Brabant van 17 juli 1992 vastgesteld.
Bij besluit van 11 juni 1996 hebben gedeputeerde staten het hiertegen door appellanten ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 maart 1999, verzonden op 9 maart 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en burgemeester en wethouders alsnog niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 maart 1999, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juli 1999 hebben gedeputeerde staten een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2000, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr M.A.C.C. van Oers, ambtenaar der gemeente, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr A.A.M. van der Aa, ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beslissing van gedeputeerde staten van 28 maart 1995, die naar vaststaat - kort gezegd - onder meer een uitwerking inhoudt van in het Streekplan Noord-Brabant neergelegde, puur indicatieve aanduidingen ten aanzien van de ontwikkeling van de vollegrondsgroenteteelt en de glastuinbouw in de stadsregio Breda, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. De Afdeling beantwoordt deze vraag bevestigend.
2.2. Een streekplan bevat provinciaal planologisch beleid en heeft in beginsel slechts een indicatief karakter.
In artikel 4a, zevende lid, gelezen in samenhang met het zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) is evenwel bepaald dat, voorzover een of meer onderdelen van een besluit tot vaststelling, herziening of intrekking van een streekplan zijn aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), een ieder daartegen beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 4a, achtste lid, van de WRO wordt bij een streekplan bepaald in hoeverre gedeputeerde staten volgens bij het plan aan te geven regelen het plan moeten uitwerken en binnen bij het plan te bepalen grenzen met handhaving van de daarin neergelegde van wezenlijk belang zijnde beslissingen van het plan mogen afwijken.
In artikel 24 van de WRO is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in planonderdelen als bedoeld in artikel 4a, zevende lid, geen zienswijzen tegen het ontwerp bij de gemeenteraad, dan wel bedenkingen tegen het vastgestelde plan bij gedeputeerde staten kunnen worden ingebracht.
2.2.1. Niet kan worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest tegen bepaalde onderdelen van een uitwerking van een streekplan beroep op de rechtbank en hoger beroep op de Afdeling mogelijk te maken, terwijl vervolgens de uitsluitende werking van artikel 24 van de WRO niet op deze onderdelen betrekking zou hebben. Veeleer moet uit het samenstel van de artikelen 4a, zevende lid, 4a achtste lid en 24 van de WRO worden afgeleid dat de wetgever niet heeft gewild dat provinciale staten aan gedeputeerde staten het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 4a, zevende lid, van de WRO in samenhang met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zouden kunnen delegeren.
Uit het vorenstaande volgt dat een door gedeputeerde staten vastgesteld uitwerkingsplan geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan bevatten.
2.3. Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat gedeputeerde staten het tegen hun beslissing van 28 maart 1995 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk hadden behoren te verklaren. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met vorenvermelde verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr P.J.J. van Buuren en mr C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr P.H. Lauryssen, ambtenaar van Staat.
w.g. Eekhof-De Vries w.g. Lauryssen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2000
58-96.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,