ECLI:NL:RVS:2000:AA5124
Raad van State
- Hoger beroep
- W.M.G. Eekhof-de Vries
- C.E.C.M. van Roosmalen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bouwvergunning voor tuinhuisje in voortuin
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 6 juli 1999. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Haarlem, dat op 15 september 1998 de bezwaren van Y, X e.a. en de Wijkraad Zuiderhout-Vredenhof gegrond had verklaard en het eerdere besluit van 17 februari 1998 had ingetrokken. Appellant had een melding gedaan voor het oprichten van een tuinhuisje in de voortuin van zijn woning, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen meldingplichtig bouwwerk was volgens het Besluit meldingplichtige bouwwerken (Bmb).
Appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte niet inging op zijn argument dat de zijde van de woning met de voordeur bepalend zou moeten zijn voor de uitleg van de term “achter- en/of zijerf”. Ook betoogde hij dat de burgemeester en wethouders zijn melding niet correct hadden beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank deze aspecten niet hoefde te bespreken, omdat de melding niet kon worden geaccepteerd.
Daarnaast stelde appellant dat de rechtbank had moeten beoordelen of er een vrijstelling kon worden verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Afdeling oordeelde dat burgemeester en wethouders de bevoegde instantie zijn voor het verlenen van een dergelijke vrijstelling en dat er geen aanvraag voor een bouwvergunning was ingediend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.