ECLI:NL:RVS:2000:AA5108
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake bestemmingsplan Aalten
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 februari 2000 uitspraak gedaan op een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Verzoekster A had beroep ingesteld tegen de goedkeuring van een bestemmingsplan door de gemeenteraad van Aalten, vastgesteld op 16 juni 1998. Dit bestemmingsplan betrof een herziening van het buitengebied, specifiek gericht op de plaatsing van een windmolen. Verzoekster A had geen zienswijze ingediend bij de gemeenteraad en kon derhalve geen recht ontlenen aan artikel 28, zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om beroep in te stellen. De Voorzitter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was, omdat verzoekster A niet had aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in staat was om haar zienswijze kenbaar te maken. De Voorzitter verwachte dat de Afdeling bij de behandeling van de hoofdzaak het beroep van verzoekster A niet-ontvankelijk zou verklaren.
Daarnaast werd het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker A, die op soortgelijke gronden beroep had ingesteld, eveneens afgewezen. De Voorzitter oordeelde dat de voorlopige voorziening die eerder was getroffen in een andere zaak, niet was vervallen door de intrekking van het beroep door de heer en mevrouw X, omdat het bestreden besluit door anderen nog steeds in beroep was bestreden. De Voorzitter besloot dat de gemeente Aalten in de proceskosten moest worden veroordeeld, en dat verzoekers recht op vergoeding van het door hen gestorte recht diende te worden erkend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 februari 2000.