AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage,
2. Parkeer Management Nederland C.V., gevestigd te 's-Gravenhage, appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 23 februari 1999 in het geding tussen: appellante sub 2 en appellanten sub 1.
Bij besluit van 25 april 1995 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) een verzoek om informatie van appellante sub 2 (hierna: PMN) over de privatisering van parkeergarages en stallingsgarages in de gemeente 's Gravenhage gedeeltelijk ingewilligd en voor het overige afgewezen.
Tegen dit besluit heeft PMN bezwaar gemaakt.
Bij brief van 8 maart 1996 heeft PMN beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 14 mei 1996 hebben burgemeester en wethouders het door PMN gemaakte bezwaar tegen het besluit van 25 april 1995 gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften van 24 april 1996, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 11 maart 1997 hebben burgemeester en wethouders, onder verwijzing naar het besluit van 14 mei 1996, een nader verzoek om informatie van PMN afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 1998 hebben burgemeester en wethouders het hiertegen door PMN gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften van 19 januari 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 februari 1999, verzonden op 3 maart 1999, heeft de rechtbank het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 25 april 1995 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 14 mei 1996 gedeeltelijk gegrond verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak, alsmede het beroep tegen het besluit van 10 februari 1998 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 8 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 1999, en PMN bij brief van 12 april 1999, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 1999, hoger beroep ingesteld. Burgemeester en wethouders hebben hun beroep aangevuld bij brief van 25 mei 1999. PMN heeft haar beroep aangevuld bij brief van 12 mei 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders een memorie ingediend.
Bij brief van 15 juli 1999 heeft PMN een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 1999, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr G. Meijer, ambtenaar van de gemeente, en PMN, vertegenwoordigd door mr E.M.B. Kuijpers, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep van burgemeester en wethouders richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij is geoordeeld dat de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) zich niet verzet tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van de biedingen van Apcoa, BKS en MBO/Ruijters en de correspondentie tussen hen en de gemeente, alsmede de openbaarmaking van bijlage C bij het raadsvoorstel met betrekking tot de privatisering van parkeergarages.
2.2. Burgemeester en wethouders hebben de weigering van de hiervoor bedoelde documenten gebaseerd op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob, alsmede op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen: b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel la, onder c en d, bedoelde bestuursorganen; g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.3. De rechtbank heeft ten aanzien van de biedingen van Apcoa, BKS en MBO/Ruijters, en de correspondentie tussen hen en de gemeente, geoordeeld dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob alleen in de weg staat aan openbaarmaking voor zover het de algemene bedrijfsgegevens van de aanbiedende bedrijven betreft die uit de bijlagen bij de aanbiedingen blijken, alsmede aan openbaarmaking van alle bijlagen bij de aanbieding van MBO/Ruijters. Deze bepaling verzet zich naar het oordeel van de rechtbank niet tegen openbaarmaking van bijlage C van het raadsvoorstel. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat burgemeester en wethouders hun weigering de gevraagde informatie te verstrekken ten onrechte mede hebben gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat zij niet kan inzien dat PMN door het verstrekken van voormelde documenten onevenredig bevoordeeld wordt. De omstandigheid dat deze documenten mogelijk worden gebruikt in een civiele procedure brengt niet met zich, aldus de rechtbank, dat de documenten niet openbaar mogen worden gemaakt.
2.4. Na kennisneming van de desbetreffende stukken met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de verwevenheid van de bedrijfsgegevens met de overige informatie, hebben burgemeester en wethouders zich ten aanzien van de biedingen van Apcoa, BKS en MBO/Ruijters, en de correspondentie tussen hen en de gemeente, terecht op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is bepaalde gegevens te schrappen en de overige informatie wel te verstrekken. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob staat dan ook, anders dan de rechtbank van oordeel is, in de weg aan verstrekking van deze documenten.
Ten aanzien van bijlage C bij het raadsvoorstel, waarin de biedingen onderling worden vergeleken en beoordeeld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob zich tegen openbaarmaking daarvan niet verzetten. Burgemeester en wethouders hebben gesteld dat PMN met een grote financiële claim heeft gedreigd, het stuk een onvolledig beeld geeft van de afwegingen die door de gemeente zijn gemaakt en het mogelijk ten nadele van de gemeente zal worden gebruikt in een eventuele civiele procedure. Gelet evenwel op de inhoud van bijlage C, en mede in aanmerking genomen dat de onderhandelingen zijn afgerond met de totstandkoming van de definitieve overeenkomsten, hebben burgemeester en wethouders niet in redelijkheid de door hen naar voren gebrachte belangen zwaarder kunnen laten wegen dan het belang bij openbaarheid.
Gelet op het in de eerste alinea van deze rubriek overwogene is het hoger beroep van burgemeester en wethouders in zoverre gegrond.
2.5. Het hoger beroep van PMN richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 10 februari 1998 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het bij besluit van 11 maart 1997 afgewezen verzoek om informatie ziet op stukken, waarvan openbaarmaking reeds bij besluit van 25 april 1995 is geweigerd, zodat burgemeester en wethouders, gelet op het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden, dit verzoek terecht met toepassing van artikel 4:6 van de Awb hebben afgewezen. Het hoger beroep van PMN is derhalve ongegrond.
2.6. De uitspraak van de rechtbank komt, voor zover daarbij het besluit van 14 mei 1996 is vernietigd, met betrekking tot de weigering van burgemeester en wethouders om de biedingen van Apcoa, BKS en MBO/Ruijters en de correspondentie tussen hen en en de gemeente openbaar te maken, voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van PMN bij de rechtbank in zoverre ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 23 februari 1999, AWB 96/2328 WET en AWB 9812269 BESLU, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 14 mei 1996 gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd, met betrekking tot de weigering van burgemeester en wethouders om de biedingen van Apcoa, BKS en MBO/Ruijters, en de correspondentie tussen hen en de gemeente, openbaar te maken;
II verklaart het door PMN bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 14 mei 1996 in zoverre ongegrond;
III bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr A. Kosto en mr B. van Wagtendonk, Leden, in tegenwoordigheid van mr S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 FEB.
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,