ECLI:NL:RVS:2000:AA4763
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- W.M.G. Eekhof-de Vries
- R.H.L. Dallinga
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur inzake verzoek om inzage in documenten door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 februari 2000 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een hoger beroep van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het verzoek was ingediend door [belanghebbende], die op 27 oktober 1999 om inzage had verzocht in originele documenten, waaronder declaraties en betalingen van de Minister. De Minister had geweigerd deze documenten openbaar te maken, met als argument dat het openbaar maken van bepaalde gegevens de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zou schenden.
De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 8 februari 2000, waarbij zowel de Minister als [belanghebbende] aanwezig waren. De Voorzitter oordeelde dat de declaraties die door de Minister zijn ingediend in de uitoefening van zijn ambt, onder de reikwijdte van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) vallen. Echter, er bestond twijfel of meer materiaal dan de standaard declaratieformulieren openbaar gemaakt moest worden. De Voorzitter heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de persoonlijke levenssfeer van de Minister en andere betrokkenen in acht genomen moest worden.
De Voorzitter heeft besloten dat in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak, geen gevolg behoeft te worden gegeven aan de eerdere uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank, behalve voor de door de Minister ingediende declaratieformulieren, die openbaar gemaakt dienen te worden, met uitzondering van strikt persoonlijke gegevens. De Voorzitter heeft tevens bepaald dat de hoofdzaak versneld behandeld zal worden, met een zitting gepland op 28 maart 2000.