ECLI:NL:RVS:2000:AA4627
Raad van State
- Hoger beroep
- C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
- J.H.B. van der Meer
- C.A. Terwee-van Hilten
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing handhaving spontane bosvorming op perceel in Wageningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 29 maart 1999. De zaak betreft een verzoek van appellant aan de burgemeester en wethouders van Wageningen om handhavend op te treden tegen spontane bosvorming op een perceel in B. De burgemeester en wethouders hebben dit verzoek afgewezen bij besluit van 27 februari 1998. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing op 29 maart 1999 eveneens ongegrond verklaard.
Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 4 november 1999 is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Lanen. De burgemeester en wethouders waren vertegenwoordigd door ambtenaar M. Muntjewerff. De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eigenaar van het perceel, C, nalaat handelingen te verrichten, waardoor spontane bosvorming plaatsvindt. Appellant betoogt dat de burgemeester en wethouders bevoegd waren om handhavend op te treden, maar de Raad van State oordeelt dat het nalaten van handelingen niet kan worden aangemerkt als gebruik in de zin van de planvoorschriften.
De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester en wethouders niet bevoegd waren om handhavend op te treden. Het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Tevens wordt het verzoek van C om appellant te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door appellant.