Datum uitspraak: 28 DEC 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de advocatenmaatschap Cohen & Speijdel,
2. A en
3. B, allen te C,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 9 november 1998 in het geding tussen: appellanten en de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten.
Bij besluiten van 19 februari 1997 en 28 februari 1997 heeft de raad van toezicht van de Nederlandse orde van advocaten in het arrondissement Almelo (hierna: de raad van toezicht) goedkeuring aan het patronaat van de stagiaires mrs D en E onthouden.
Bij besluit van 20 juni 1997 heeft de raad van toezicht het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 1 december 1997 heeft de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten (hierna: de algemene raad) het tegen het besluit van 20 juni 1997 ingestelde administratief beroep deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de beslissingen van 19 februari 1997, 28 februari 1997 en 20 juni 1997 in zoverre vernietigd.
Bij uitspraak van 9 november 1998, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 december 1998, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 maart 1999 heeft de algemene raad een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 1999, waar appellanten sub 2 en 3 in persoon, appellante sub 1 vertegenwoordigd door appellanten sub 2 en 3, en de algemene raad, vertegenwoordigd door mr M. Duyser, advocaat te Den Haag, en mr W.E. Merens, lid van de algemene raad, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9c, eerste lid, van de Advocatenwet, voor zover hier van belang, draagt de Nederlandse orde van advocaten zorg voor een opleiding voor stagiaires.
Ingevolge artikel 26 van de Advocatenwet bevorderen de algemene raad en de raden van toezicht een behoorlijke uitoefening der praktijk en zijn zij bevoegd tot het nemen van alle maatregelen, die daartoe kunnen bijdragen. Zij komen op voor de rechten en belangen en zien toe op de naleving van de plichten van de advocaten als zodanig en vervullen de taken die hun bij verordening zijn opgedragen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Stageverordening 1988 (hierna: de Stageverordening) behoeft eik patronaat de goedkeuring van de raad van toezicht.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Stageverordening staat tegen de weigering van de goedkeuring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor belanghebbenden administratief beroep open op de algemene raad.
2.2. Gelet op laatstgenoemd artikelonderdeel stond tegen de besluiten van de raad van toezicht van 19 februari 1997 en 28 februari 1997 geen bezwaar bij de raad van toezicht, maar administratief beroep op de algemene raad open. Het besluit van de raad van toezicht van 20 juni 1997 is derhalve onbevoegd genomen en had door de algemene raad bij zijn beslissing op administratief beroep in zijn geheel dienen te worden vernietigd. Nu de rechtbank dit heeft miskend, dient de aangevallen uitspraak in zoverre te worden vernietigd.
2.3. Het geschil heeft betrekking op de vraag of de raad van toezicht, en in administratief beroep de algemene raad, goedkeuring van de patronaten hebben kunnen weigeren op de grond dat een concurrentiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomsten met de stagiaires, niet de door de raad van toezicht aangegeven (beperkte) reikwijdte heeft.
2.4. De Afdeling kan zich met het oordeel van de rechtbank verenigen dat, gelet op artikel 9c van de Advocatenwet in samenhang met artikel 4, eerste lid, van de Stageverordening, de raad van toezicht bij de uitoefening van zijn goedkeuringsbevoegdheid van het patronaat mede de verhouding tussen de stagiaire en de patroon mag toetsen. In die verhouding vormt de arbeidsovereenkomst een belangrijke factor, zodat deze door de raad van toezicht mag worden betrokken bij de goedkeuring van het patronaat. In dat verband komt de raad van toezicht tevens de bevoegdheid toe om een concurrentiebeding, opgenomen in een arbeidsovereenkomst, te toetsen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat tussen patroon en stagiaire een afhankelijkheidsrelatie bestaat. Niet valt uit te sluiten dat een concurrentiebeding de verhouding tussen patroon en stagiaire onder druk zet, hetgeen de opleiding van de stagiaire negatief zou kunnen beïnvloeden. De rechtbank heeft dan ook op goede grond geoordeeld dat het gerechtvaardigd is dat de raad van toezicht het door hem bij zijn bevoegdheid tot goedkeuring van het patronaat te behartigen belang, namelijk het belang van de opleiding van de stagiaires, ruim uitlegt in de hierboven aangegeven zin.
2.5. De Nederlandse orde van advocaten voert ter zake van concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten met stagiaires een beleid dat is neergelegd in artikel 17 van de richtlijn arbeidsvoorwaarden stagiaires (inclusief salarissen). Dit beleid houdt in dat een concurrentiebeding niet dan na goedkeuring door de raad van toezicht in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen en dat een goedkeuring slechts wordt verleend indien en voorzover specifieke locale omstandigheden zulks, naar het oordeel van de raad van toezicht, rechtvaardigen. De raad van toezicht in het arrondissement Almelo heeft dit beleid in dit geval aldus ingevuld, dat indien een concurrentiebeding wordt toegestaan, dit zich geografisch dient te beperken tot de stad waar het kantoor is gevestigd, waarbij de duur ervan tot een half jaar beperkt dient te zijn, terwijl alleen in geval van klemmende redenen het toestaan van een verlenging tot een jaar wordt overwogen. De Afdeling acht het genoemde beleid van de Nederlandse orde van advocaten, noch de invulling daarvan door de raad van toezicht, kennelijk onredelijk. Inherent aan de invulling door de raad van toezicht is dat deze minder kenbaar is, nu deze afhangt van specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld de grootte van het desbetreffende kantoor. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling echter aanleiding voor het oordeel dat de raad van toezicht met deze invulling het beleid van de Nederlandse orde van advocaten niet juist heeft toegepast. Het aanvankelijk in de arbeidsovereenkomsten opgenomen concurrentiebeding valt niet binnen het beleid. In de door appellanten aangevoerde omstandigheden heeft de raad van toezicht voorts geen aanleiding behoeven te zien om van dit beleid af te wijken. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat met beperking van de strekking van het concurrentiebeding onvoldoende rekening is gehouden met het belang van het kantoor van appellanten. Gelet daarop kon de raad van toezicht goedkeuring aan de patronaten onthouden.
2.6. Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de beslissing op administratief beroep te vernietigen voor zover bij die beslissing niet het besluit van de raad van toezicht van 20 juni 1997 is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog gegrond verklaren en de beslissing op administratief beroep in zoverre vernietigen. Voorts zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, het besluit van 20 juni 1997 vernietigen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 9 november 1998, 98137 BELEI Zl A, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de beslissing op administratief beroep te vernietigen voor zover bij die beslissing niet het besluit van 20 juni 1997 is vernietigd;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
III. vernietigt het besluit van de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten van 1 december 1997 in zoverre;
IV. vernietigt het besluit van raad van toezicht van de Nederlandse orde van advocaten in het arrondissement Almelo van 20 juni 1997;
V. bepaal dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 december 1997 voor zover dit is vernietigd;
VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VII. gelast dat de Nederlandse orde van advocaten aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (in totaal f 1.050,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr P.J. Boukema, Voorzitter, en mr P. van Dijk en mr F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr M.F. Wagner, ambtenaar
w.g. Boukema w.g. Wagner
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 8 DEC 1999
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,