ECLI:NL:RVS:1999:AA4540

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.99.0435
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J. Soons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van huursubsidie op basis van de Wet individuele huursubsidie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht. De rechtbank had op 8 februari 1999 het beroep van A gegrond verklaard en het besluit van de Staatssecretaris om geen huursubsidie te verstrekken vernietigd. De Staatssecretaris had op 25 oktober 1996 geweigerd om A een bijdrage te verstrekken voor de periode van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997, met als argument dat de aanvraag te laat was ingediend. A had zijn aanvraagformulier op 1 oktober 1996 ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit tijdig was, omdat de peildatum op 1 juli 1996 lag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 november 1999 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat A de aanvraag tijdig had ingediend. De termijn van drie maanden, zoals gesteld in artikel 27, tweede lid, van de Wet, eindigde op 30 september 1996. De Afdeling concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat A de aanvraag te laat had ingediend en dat de gevraagde huursubsidie terecht was geweigerd. Het hoger beroep van de Staatssecretaris werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Afdeling verklaarde het beroep van A alsnog ongegrond.

Uitspraak

Raad van State
H01.99.0435
Datum uitspraak: 28 december 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 8 februari 1999 in het geding tussen:
A
en
appellant.
1 Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 1996 heeft appellant (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd aan A (hierna: A) krachtens de Wet individuele huursubsidie (hierna: de Wet) een bijdrage te verstrekken voor de periode van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997.
Bij besluit van 18 maart 1997 heeft de Staatssecretaris het hiertegen door A gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het door A tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
i
Bij brief van 22 augustus 1999 heeft A een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 1999, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr C. Cockram, en A in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wet, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, wordt de aanvraag ingediend uiterlijk drie maanden na de aanvang van het tijdvak, waarop de aanvraag betrekking heeft. Uit artikel 2, vijfde lid, van de Wet volgt dat een tijdvak op 1 juli aanvangt.
2.2. A heeft zijn aanvraagformulier op 1 oktober 1996 bij de gemeente afgegeven. De rechtbank heeft overwogen dat hij het aldus tijdig heeft ingediend, omdat het, nu de peildatum op 1 juli 1996 ligt, uiterlijk drie maanden na deze datum - dus uiterlijk op 1 oktober 1996 - moest zijn ingediend.
2.3. De daartegen gerichte beroepsgrond is terecht voorgedragen. Het tijdvak, waarop de aanvraag betrekking heeft, is aangevangen op 1 juli 1996. Dit betekent dat die dag de eerste was van de termijn van drie maanden, gesteld in artikel 27, tweede lid, van de Wet, en dat deze termijn eindigde op 30 september 1996. De Staatssecretaris heeft dan ook terecht geoordeeld dat A de aanvraag te laat heeft ingediend.
2.4. Voor zover A heeft aangevoerd dat de gevraagde huursubsidie hem ook in dat geval niet mocht worden onthouden, omdat de Staatssecretaris zich niet aan de voor hem geldende termijnen heeft gehouden, wordt overwogen dat aan de overschrijding van die termijnen door de wet niet de door A aldus betoogde gevolgen zijn verbonden. De conclusie is dan ook dat de bijdrage terecht is geweigerd.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I vernietig de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 8 februari 1999, 97/889 BELEI Z LAD;
II verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in
tegenwoordigheid van mr J. Soons, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Soons
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 1999
128-295.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,