ECLI:NL:RVS:1999:AA4535
Raad van State
- Verzet
- J.J.R. Bakker
- A.M.Th. Schuller
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak gaat het om een verzet tegen een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedaan op 7 juni 1999, waarbij het hoger beroep van de opposant tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 augustus 1998 niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft op 17 december 1999 verzet aangetekend, stellende dat de rechtbank een hoorzitting had moeten houden. Hij meent dat de uitspraak van de rechtbank in strijd is met artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat hij geen toestemming heeft gegeven voor een onmiddellijke uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank, waartegen de opposant hoger beroep heeft ingesteld, een uitspraak betreft als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De stelling van de opposant dat de rechtbank ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden, faalt, omdat de rechtbank bevoegd was om het onderzoek te sluiten en af te zien van een hoorzitting, gezien het feit dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat er geen wettelijke mogelijkheid is voor hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank als deze, waardoor de Afdeling ook geen hoorzitting hoefde te houden.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 december 1999. De opposant heeft zijn verzet ingediend op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en het verzetschrift is als bijlage toegevoegd aan de uitspraak.