Raad van State
H01.98.1152.
Datum uitspraak: 10 juni 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 21 april 1998 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Wieringen.
Bij besluit van 22 februari 1996 heeft de raad van de gemeente Wieringen (hierna: de raad) besloten door middel van de plaatsing van de borden El van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 een tweezijdig parkeerverbod voor de Noorderoeverdijkweg te Den Oever in te stellen.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 januari 1997 heeft de raad het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van bezwaar- en beroepschriftencommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 april 1998, verzonden op 23 april 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 1998, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 1998, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 november 1998 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 1999, waarappellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door A.M. Akse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant is eigenaar van een transportbedrijf met één vrachtwagen met oplegger. Hij betwist niet de noodzaak van het in geding zijnde parkeerverbod, dat op de Noorderoeverdijkweg is
ingesteld om een einde te maken aan de als gevolg van de geparkeerde auto's ontstane schade aan de weg en de bermen, hetgeen weer leidde tot een gevaarlijke verkeerssituatie ter plaatse. Appellant is van mening dat de gemeente het besluit niet had mogen nemen zonder hem alternatieve gelegenheid tot het parkeren van zijn vrachtwagen met oplegger aan te bieden.
2.2. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Besluit)moeten verkeersbesluiten met redenen zijn omkleed.
2.3. Ingevolge artikel 21, tweede lid, van het Besluit wordt in ieder geval aangegeven, welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van dein artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van dein artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.4. Niet in geding is dat de door appellant bestreden verkeersmaatregel in het algemeen verkeersbelang is te achten.
2.5. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat het voorzien in parkeerruimte voor een vrachtauto tot de eigen verantwoordelijkheid behoort van een zelfstandige ondernemer, behoudens gevallen waarin het uit de verkeersmaatregel voor hem voortvloeiende nadeel in redelijkheid niet ten laste van hem behoort te blijven.
2.6. Appellant heeft weliswaar gesteld dat zich in zijn geval een zodanige onredelijkheid voordoet, doch hij heeft dit naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt.
De overweging van de rechtbank dat het standpunt van de gemeente dat het industrieterrein - waarvan op grond van het verhandelde ter zitting moet worden aangenomen dat hiermee het haventerrein te B is bedoeld - moet worden aangemerkt als meest geschikte alternatieve locatie voor de stalling van de vrachtwagen van appellant, acht de Afdeling niet onjuist. Gebleken is dat het openbare haventerrein ook door andere vrachtwagens als parkeerplaats wordt gebruikt. Dat het haventerrein tevens door de vissers wordt gebruikt, doet aan het vorenstaande niet af. Met betrekking tot het betoog van appellant dat er een algeheel parkeerverbod voor vrachtwagens van 3,5 ton en meer op het haventerrein zal worden ingesteld, wordt overwogen dat deze stelling namens de gemeente ter zitting is weersproken. Van het op handen zijn van een zodanig verbod, als gevolg waarvan appellant zijn vrachtauto niet meer op het haventerrein zou kunnen parkeren, is, aldus de vertegenwoordiger van de gemeente, geen sprake.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr J.J. van der Weel, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Weel w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 1999
Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,