ECLI:NL:RVS:1999:AA3777

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.98.2008
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • M. Groverman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking van marktvergunning door dagelijks bestuur van stadsdeel Zuidoost Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A te B tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 november 1998. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, nadat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam op 10 november 1995 de vergunning van appellant voor een vaste plaats op de markten 'Fazantenhof/Kraaiennest' en 'Ganzenhoef zaterdag' had ingetrokken. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond op 18 juni 1996. Appellant ging in beroep bij de rechtbank, maar deze bevestigde het besluit van het dagelijks bestuur. Appellant stelde hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in januari 1999. De zaak werd behandeld op 10 juni 1999, waarbij appellant in persoon verscheen en het dagelijks bestuur vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente.

De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het besluit van 9 augustus 1995 tot intrekking van de marktvergunning niet ter beoordeling stond in deze procedure. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de procedurele gang van zaken, omdat de wethouder voor milieuzaken als voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie had opgetreden. De Raad van State oordeelde dat dit bezwaar ongegrond was, omdat de hoorzitting ook door een lid van het dagelijks bestuur was geleid, waardoor de onpartijdigheid gewaarborgd was. Verder werd vastgesteld dat appellant niet had voldaan aan zijn betalingsverplichtingen uit de heffingsverordening, wat de intrekking van de vergunning rechtvaardigde.

De Raad van State concludeerde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning in te trekken en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

Uitspraak

Raad van State
H01.98.2008.
Datum uitspraak: 29 juli 1990
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B appellant
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 november 1998 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam.
1 Procesverloop
Bij besluit van 10 november 199 5 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de vergunning van appellant voor een vaste plaats op de markten "Fazantenhof/Kraaiennest" en "Ganzenhoef zaterdag" ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 juni 1996, verzonden op 21 juni 1996, heeft het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 28 mei 1996, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 november 1998, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 december 1998, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 januari 1999. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 februari 1999 heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Af deling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 1999, waar appellant in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. I.C. Holtkamp en F.J. Kempers, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van 9 augustus 1995 tot intrekking van de marktvergunning voor een periode van vier weken in de huidige procedure niet ter beoordeling staat, omdat de bestreden beslissing op bezwaar daarop geen betrekking heeft. De omstandigheid dat, naar appellant stelt, door het dagelijks bestuur niet is beslist op zijn bezwaar tegen dat besluit, levert, anders dan appellant betoogt, geen grond op voor het oordeel dat de thans bestreden beslissing wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of enige rechtsregel niet in stand kan blijven.
2.2. Appellant maakt bezwaar tegen de omstandigheid dat de wethouder voor milieuzaken is opgetreden als voorzitter van de Bezwaarschriftencommissie en in die hoedanigheid betrokken is geweest bij het horen naar aanleiding van zijn bezwaarschrift.-
2.3. Dit bezwaar treft geen doel blijkens het verslag van de hoorzitting van 4 april 1996 is het horen mede door een lid van het dagelijks bestuur geschied, zodat artikel 7:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijkens zijn aanhef hier niet van toepassing is. Gelet op artikel 7:13, eerste lid, onder b, van deze wet, gelden de eisen genoemd in dat artikel niet voor een adviescommissie zoals thans aan de orde. Verder is niet aannemelijk geworden dat de eis van onpartijdigheid door deze handelwijze onvoldoende is gewaarborgd. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken van een persoonlijk belang van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur.
2.4. Ingevolge artikel 3.9, aanhef en onder e, van de gemeentelijke Verordening op de straathandel kan een vergunning voor een vaste plaats worden ingetrokken wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voorvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverordening.
2.5. Niet in geschil is dat appellant ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur kon de aan appellant verleende vergunning derhalve intrekken.
2.6. Gelet op de hoogte van het bedrag van de betalingsachterstand, die appellant niet gedocumenteerd heeft weersproken, en in aanmerking genomen de vruchteloze pogingen van het dagelijks bestuur, waaraan in de aangevallen uitspraak wordt gerefereerd, om met appellant tot een betalingsregeling te komen, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat niet staande kan worden gehouden dat het dagelijks bestuur bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten zoals hij heeft gedaan, noch dat de bestreden beslissing op bezwaar om een andere reden niet in stand zou kunnen blijven. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, biedt geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. De beoordeling van de hoogte van de aan markthouders krachtens de betrokken heffingsverordening opgelegde heffingen is, anders dan appellant kennelijk wil, in de onderhavige procedure niet aan de orde.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groverman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Groverman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 JULI 1999
110-275. Verzonden:
Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,