ECLI:NL:RVS:1999:AA3628

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
H01.98.1068
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van der Weel
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtsbijstand en toevoegcriteria in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante A te B tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 26 maart 1998. Appellante had een verzoek om toevoeging voor rechtsbijstand ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem, maar dit verzoek werd afgewezen. De Raad verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank bevestigde de afwijzing van de Raad. Appellante stelde dat het geschil niet uitsluitend van feitelijke aard was, omdat zij zich had gebaseerd op informatie van de Belastingdienst, die volgens haar niet in overeenstemming was met de EEG-Verordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De Afdeling oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellante niet kon worden genegeerd en dat er meer aan de hand was dan alleen een feitelijk geschil. De Raad voor Rechtsbijstand werd opgedragen om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen en werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en griffierechten aan appellante.

Uitspraak

Raad van State
HOI.98.1068.
Datum uitspraak: 10 juni 1999
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A te B, appellante
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 26 maart 1998 in het geding tussen:
appellante en de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 1997 heeft het Bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem het verzoek van appellante om toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wet), afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem (hierna: de Raad).
Bij besluit van 16 oktober 1997 heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie van bezwaar en beroep van de Raad, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 maart 1998, verzonden op 1 april 1998, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 mei 1998, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 1998, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 1998 heeft de Raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 1999, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.J.H. Habers, gemachtigde, en de Raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Van Schooten, werkzaam bij de Raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In verband met de invoer van een auto uit de Verenigde Staten in Nederland is appellante verwikkeld in een belastingzaak. Het verzoek om toevoeging heeft betrekking op rechtsbijstand in die procedure.
2.2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bureau eenvoudig afgehandeld kan worden.
2.3. Artikel 8, aanhef en onder e, van het op artikel 12,derde lid, van de Wet gebaseerde Besluit rechtsbijstanden toevoegcriteria (hierna: het Besluit) bepaalt dat geen toevoeging wordt verstrekt indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
2.4. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de Raad van 16 oktober 1997 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit zowel de uitspraak op het bezwaarschrift van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van belasting als uit de tekst van het door appellante daarop ingestelde beroep bij het Gerechtshof te Arnhem niet blijkt van andere omstandigheden dan die van feitelijke aard.
2.5. Appellante bestrijdt dat het geschil uitsluitend van feitelijke aard is.
Artikel 8, aanhef en onder e, van het Besluit mist volgens appellante toepassing omdat zij in haar zaak een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel in die zin dat zij haar handelwijze heeft afgestemd op de haar door de Belastingdienst verstrekte brochure "Verhuizen naar Nederland". De mededeling achteraf, inhoudend dat de brochure niet in overeenstemming is met artikel 3 van de EEG-Verordening 918183 van de Raad, hetgeen tot hoge aanslagen voor de auto heeft geleid, mag haar niet worden tegengeworpen, aldus appellante.
2.6.De Afdeling overweegt het volgende.
In zowel de genoemde brochure van de Belastingdienst als de Verordening gaat het, voor zover hier relevant, om de wijze van berekenen van een bepaalde in het eerder genoemde geschil van appellante met de Belastingdienst van belang zijnde termijn van zes maanden.
Reeds het onderbouwde beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel betekent evenwel dat niet uitsluitend sprake is van een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
2.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat artikel 8, aanhef en onder e, van het Besluit in het onderhavige geval toepassing mist.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van de Raad van 16 oktober 1997 wegens schending van artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
2.9. De Afdeling acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in beroep en in hoger beroep.
2.10. De Afdeling acht voorts termen aanwezig voor het stellen vaneen termijn voor het nemen van een nieuw besluit.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 26 maart 1998, reg.no. 97/2941;
II. verklaart het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem van 16 oktober 1997;
IV. draagt de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem op binnen drie maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
V. veroordeelt de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van (2x f 1.420,00 =) f 2.840,00, welk bedrag geheel is toe te rekenenaan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem aan appellante het door haar in beroep (f 50,00) en in hoger beroep betaalde griffierecht (f 150,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van der Weel, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Weel w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 1999
198-238.
Verzonden: 10 juni 1999
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,