ECLI:NL:RVS:1995:AD3487
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.J.M. M.-T.
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanhouding verzoek naturalisatie wegens openstaande strafzaak
In deze zaak gaat het om een beroep van een appellante van [land] nationaliteit tegen de aanhouding van haar verzoek om verlening van het Nederlanderschap door de Staatssecretaris van Justitie. Het verzoek werd op 5 november 1993 aangehouden omdat er een openstaande strafzaak tegen de appellante liep, waarbij zij werd verdacht van overtreding van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanhouding en stelde dat er geen sprake was van gedrag dat haar een gevaar voor de openbare orde maakte. Ze betoogde dat de openstaande strafzaak niet automatisch leidde tot een veroordeling en dat het besluit in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De Raad van State heeft de zaak op 6 november 1995 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de aanhouding van het verzoek om naturalisatie gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de verdenking en het feit dat de Rijkswet op het Nederlanderschap toestaat dat een verzoek kan worden aangehouden zolang er ernstige vermoedens bestaan. De Afdeling concludeerde dat de Staatssecretaris niet in strijd met de wet had gehandeld door het verzoek aan te houden zonder de appellante te horen, omdat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was. De Afdeling verwierp het beroep van de appellante en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.