RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Meervoudige strafkamer Lelystad
Parketnummer: 07.230167-03
Uitspraak: 1 juni 2004
S T R A F V O N N I S (TUSSENBESLISSING)
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in [detentie adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.D. Regter, advocaat te Lelystad.
De officier van justitie, mr. I.M. Muller, heeft ter terechtzitting gevorderd:
- de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1. en 2. ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- te gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging voor wat betreft het onder 2. ten laste gelegde feit, aangezien het onder 2. ten laste gelegde hetzelfde feit betreft als hetgeen onder 1. ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt dat de in de dagvaarding onder 1. en 2. omschreven feitelijke gedragingen weliswaar overeenkomen voor wat betreft de dreigbrieven en voodoopoppen, doch dat verdachte bij het onder 2. ten laste gelegde tevens wordt verweten het achterlaten en/of laten bezorgen van een “pakketje met poep en eieren en hondekots”, welke feitelijke gedraging ziet op een ander strafbaar feit dan hetgeen onder 1. ten laste is gelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging.
De raadsman heeft ter zake de onder verdachte inbeslaggenomen brief betoogd dat nu deze brief is gericht aan een verschoningsgerechtigde, te weten de huisarts van verdachte, deze brief (primair) van het bewijs dient te worden uitgesloten, dan wel dat (subsidiair) hiermee rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van een mogelijk op te leggen straf.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu niet is gebleken dat de door de raadsman bedoelde brief deel uitmaakt van een medisch dossier.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de tekst “Ik pak je kleinkind met roodhaar ik verkracht haar dan maak ik haar af” geen strafbare bedreiging oplevert, aangezien deze tekst niet bedreigend is ten aanzien van aangeefster [naam aangeefster], maar ten aanzien van haar kleinkind en dit kleinkind niet op de hoogte is gekomen van deze tekst.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu uit de tot het dossier behorende stukken is gebleken dat de door de raadsman bedoelde tekst weliswaar is geschreven over het kleinkind van aangeefster, maar wel degelijk is gericht aan aangeefster, terwijl voorts naar het oordeel van de rechtbank teksten over het “pakken” en “verkrachten” van het kleinkind strekken tot het opwekken van vrees bij aangeefster.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
Feit 1.:
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 17 mei 2003 tot en met 14 augustus 2003 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, [naam aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met verkrachting en met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, immers hebben verdachte en haar mededader opzettelijk dreigend, meermalen, een brief geschreven aan die [naam aangeefster] inhoudende de tekst:
- “Jodin ik maak je af” met daarop een galgje getekend en een vierkantje met daarin de tekst “doodkamer” en
- “Ouwe wijf ik maak je af eerdaags verkracht ik je” en “Eerdaags kom ik dan neuk ik je in je bek” met daaronder een tekening van een sleutel en
- “Je ga me pijpen, dan neuk ik je in je kut” en
- “Ik verkracht eerst, dan maak ik je af dwas door heen door de deur” en
- “Dan ben ik kwijt mijn gielheid mooi kutje heb je rood teefje kleinkind” en
- “Ik pak je kleinkind met roodhaar ik verkracht haar dan maak ik haar af” en
- “Bel geen politie of de buren anders maak ik je af, ik heb geduld ik wacht” en
- “Dikke varken ik maak je af ik verkracht je kleinkind of je geld 1000 euro” met daarbij
een tekening van een mannelijk geslachtsdeel en
voodoopoppen aan de deurknop van de woning van die [naam aangeefster] gehangen.
Feit 2.:
zij op verschillende tijdstippen in de periode in of omstreeks 17 mei 2003 tot en met 11 augustus 2003 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam aangeefster], met het oogmerk die [naam aangeefster] vrees aan te jagen, immers hebben verdachte en haar mededader telkens dreigbrieven en voodoopoppen en een pakketje met poep en eieren en hondenkots op het adres waar die [naam aangeefster] woont achtergelaten en/of laten bezorgen.
Van het onder 1. en 2. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1.:
Medeplegen van bedreiging met verkrachting en met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 285, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.:
Medeplegen van belaging, strafbaar gesteld bij artikel 285b, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van:
- een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 4 november 2003 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst;
- een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 23 oktober 2003, uitgebracht door drs. A.J.J.M. Duindam, GZ-psycholoog;
- een psychiatrisch rapport d.d. 14 februari 2004, uitgebracht door drs. F.M.J. Bruggeman, psychiater en vast gerechtelijk deskundige;
- een adviesrapport d.d. 23 februari 2004, uitgebracht door L. de Niet, reclasseringswerker van stichting Reclassering Nederland, Unit Flevoland Zuid;
- de bij de behandeling ter terechtzitting van 18 mei 2004 door voornoemde deskundigen Duindam, Bruggeman en De Niet op hun rapporten gegeven toelichtingen.
De rechtbank is bij de beraadslaging tot de slotsom gekomen dat zij – hoewel zij kennis heeft genomen van de inhoud van voornoemde stukken en de daarop door de deskundigen gegeven toelichting – onvoldoende is geïnformeerd omtrent de mogelijkheden van behandeling van verdachte teneinde thans vonnis te kunnen wijzen.
De rechtbank wenst nader te worden geïnformeerd omtrent de mogelijkheden tot dagbehandeling van verdachte, waarbij tevens aandacht bestaat voor haar avond- en weekendbesteding, zoals door de deskundige Bruggeman wordt beoogd. De rechtbank wenst hierbij zowel te worden geïnformeerd over de mogelijkheden voor een zodanige behandeling in De Meregaard te Almere, als over de mogelijkheden daartoe in andere (soortgelijke) instellingen.
De rechtbank is van oordeel dat omtrent het voorgaande nader onderzoek dient te worden verricht en rapport dient te worden opgemaakt door reclasseringswerker De Niet, in (nauwe) samenwerking met psychiater Bruggeman.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting niet volledig, zodat het moet worden heropend. De rechtbank zal het onderzoek vervolgens schorsen voor onbepaalde tijd, teneinde het onderzoek op een nader te bepalen tijdstip – zo mogelijk in dezelfde samenstelling – voort te zetten.
De uiterste termijn waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting moet worden hervat wordt gesteld op 3 maanden, om de klemmende reden dat, naar nu reeds is te voorzien, voormelde rapportage niet binnen één maand gereed zal zijn.
De rechtbank heropent het onderzoek ter terechtzitting en schorst dit terstond voor onbepaalde tijd, doch uiterlijk voor een periode van 3 maanden.
De rechtbank beveelt de oproeping van de verdachte en haar raadsman tegen het tijdstip waarop de behandeling ter terechtzitting zal worden hervat.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris te Lelystad, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde door de deskundigen De Niet en Bruggeman nader onderzoek te doen verrichten en rapport te laten opmaken zoals hiervoor omschreven.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mrs. A.C. van de Velde-ter Beek en G.J.J.M. Essink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2004.