ECLI:NL:RBZWO:2004:AP4571

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
235999 HA VERz 04-407
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een accountantskantoor en een administratief medewerkster wegens verstoorde verhoudingen en disfunctioneren

In deze zaak heeft de kantonrechter op 23 juni 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een accountantskantoor, aangeduid als verzoekster, en een administratief medewerkster, aangeduid als verweerster. Het verzoek tot ontbinding werd ingediend door de verzoekster op basis van gewichtige redenen, waaronder een verstoorde arbeidsrelatie en disfunctioneren van de verweerster. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2004, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De verzoekster voerde aan dat de verweerster onvoldoende functioneerde, onder andere door ongepast gebruik van internet tijdens werktijd en een negatieve houding tegenover collega's. De verweerster bestreed deze beschuldigingen en stelde dat er geen sprake was van disfunctioneren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verstandhouding tussen partijen ernstig verstoord was, maar oordeelde dat de verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde disfunctioneren. De kantonrechter concludeerde dat de verstoring van de arbeidsrelatie voornamelijk het gevolg was van het optreden van de verzoekster zelf. Daarom werd besloten dat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2004 zou worden ontbonden, met toekenning van een vergoeding van € 5.000,00 aan de verweerster, ten laste van de verzoekster. De verzoekster kreeg de gelegenheid om het verzoek tot ontbinding in te trekken, wat gevolgen zou hebben voor de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het nemen van ontslagbeslissingen en het adequaat onderbouwen van beschuldigingen van disfunctioneren. De rechter wees erop dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de verweerster niet voldeed aan de verwachtingen, en dat de communicatieproblemen binnen de organisatie niet enkel aan de verweerster konden worden toegeschreven.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 235999 HA VERZ 04-407
datum : 23 juni 2004
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
Accountantskantoor [VERZOEKSTER] B.V.,
gevestigd te [plaats],
verzoekende partij, verder te noemen: “[verzoekster]”,
gemachtigde mr. F. van Emst, advocaat te Steenwijk,
tegen
[VERWEERSTER],
wonende te [plaats],
verwerende partij, verder te noemen: “[verweerster]”,
gemachtigde mr. W.J.A. van Es, advocaat te Meppel,
voorwaardelijke toegevoegd d.d. 28 mei 2004 onder nr. 5BE2512.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van 5 mei 2004 en
- het verweerschrift van 10 juni 2004.
De mondelinge behandeling is gehouden op 15 juni 2004.
Verschenen zijn:
- namens [verzoekster], de heren [afgevaardigde 1] en [afgevaardigde 2], bijgestaan door mr. Van Emst voornoemd en
- [verweerster], bijgestaan door mr. Van Es voornoemd.
Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre onbestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [Verweerster], geboren op 2 februari 1978, is op 1 april 2002 bij [verzoekster] in dienst getreden als administratief medewerkster. Het laatst door haar verdiende salaris bedraagt € 1.810,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
b. Binnen de onderneming van [verzoekster] zijn, behoudens de heren [verzoekster] en [verweerster], nog vier werknemers werkzaam.
c. Tijdens het dienstverband zijn geen functioneringsgesprekken gehouden. Evenmin is het functioneren van [verweerster] anderszins vastgelegd.
d. Op 8 april 2004 is [verweerster] door [verzoekster] op non-actief gesteld op grond van een vertrouwensbreuk.
Verzoek
[Verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande in veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Daartoe voert [verzoekster] aan dat er al langer sprake was van onvoldoende functioneren van [verweerster], waaronder begrepen het spelen van spelletjes op de computer en privé-internetgebruik tijdens werktijd onder doorbelasting van die uren aan klanten, een negatieve houding jegens collega’s en haar leidinggevenden en het veelvuldig “smoezen” met collega [X], en dat het vertrouwen onherstelbaar werd geschaad toen bleek dat [verweerster] trachtte om de andere werknemers van [verzoekster] te betrekken bij haar grieven jegens [afgevaardigde 1]. Volgens [verzoekster] is er dan ook geen enkele basis meer voor een zinvolle en vruchtbare voortzetting, waarbij er geen grond is voor toekenning van een vergoeding.
Verweer
[Verweerster] heeft het verzoek bestreden. Zij heeft bestreden dat er sprake is van disfunctioneren. De aan haar adres gemaakte verwijten zijn onjuist. Na september 2003 kreeg [verweerster] minder werk toebedeeld, ondanks dat zij meermalen aangaf ruimte te hebben voor werk. Haar gebruik van internet is niet meer of minder geweest dan andere werknemers hebben gedaan. Daarover zijn ook nooit afspraken gemaakt. Onjuist is dat zij ten onrechte aan internet bestede tijd aan klanten heeft gefactureerd. Zij heeft zich evenmin negatief of beledigend over de heren [afgevaardigde 1] en [afgevaardigde 2] uitgelaten. Zij verwerpt de beschuldiging van samenspannen tegen [afgevaardigde 1] en stelt dat dit een verzinsel is. Het is collega [V] geweest die ten onrechte heeft gesteld dat [verweerster] en haar collega [X] de communicatieproblemen tijdens een werkoverleg aan de orde willen stellen. Ten onrechte is overgegaan tot een op-non-actiefstelling. Er is dan ook geen grond voor een ontbinding. Indien desondanks tot een ontbinding moet worden gekomen, is het billijk om aan [X] een vergoeding toe te kennen, in de gegeven omstandigheden te stellen op een bedrag van € 5.864,40.
De beoordeling van het geschil
1.
[Verzoekster] heeft verklaard dat haar verzoek geen verband houdt met het bestaan van enig verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Nu [verweerster] die stelling niet heeft weersproken en ook overigens uit haar verweer niet blijkt van enig verband tussen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst enerzijds en een in de wet geregeld opzeggingsverbod anderzijds, gaat de kantonrechter ervan uit dat de stelling van [verzoekster] juist is.
2.
Bij de behandeling van het verzoek is naar het oordeel van de kantonrechter toereikend komen vast te staan dat de verstandhouding tussen partijen zodanig ernstig en duurzaam verstoord is geraakt dat een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer tot de reële mogelijkheden moet worden geacht. Hierbij is in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat [verzoekster] ter zake met nadruk heeft verklaard dat zij het vertrouwen in zinvolle voortzetting en dito samenwerking heeft verloren. Een en ander wordt aangemerkt als een zodanige wijziging van de omstandigheden dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding. Dit leidt er toe dat de kantonrechter het voornemen heeft om de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2004 te ontbinden.
3.
Anders dan [verzoekster] heeft aangevoerd, acht de kantonrechter het door haar geschetste disfunctioneren van [verweerster] niet in voldoende mate aannemelijk geworden.
[Verzoekster] heeft ter zitting aangevoerd dat het binnen haar organisatie, waarbinnen in totaal vijf werknemers werkzaam zijn, gebruikelijk is dat personeelsleden in het voorkomende geval mondeling worden aangesproken. Als gevolg hiervan worden aan werknemers gegeven waarschuwingen niet schriftelijk bevestigd. Er worden evenmin gespreksverslagen opgesteld naar aanleiding van met werknemers gevoerde gesprekken.
Het gevolg hiervan is wel dat, wanneer in een geval als deze door [verweerster] de in het verzoek gestelde verwijten gemotiveerd worden betwist, deze verwijten door [verzoekster] onvoldoende zijn onderbouwd. De keuze om haar kritiek niet uitdrukkelijk te verwoorden, dient dan ook voor haar rekening en risico te komen.
Indien in het bijzonder het verwijt omtrent frauduleus handelen, bestaande in doorbelasting aan klanten van tijd besteed aan privé-internetgebruik, juist zou zijn, zoals [verzoekster] betoogt, dan was er immers alle reden geweest om daaraan gevolgen te verbinden en minstgenomen om zulks vast te leggen.
Dit leidt al tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van [verweerster] sprake is van een onvoldoende functioneren als door [verzoekster] gesteld.
4.
[Verzoekster] heeft verder nog betoogd dat [verweerster] haar vertrouwen heeft geschaad door te trachten om de andere werknemers op te zetten tegen [afgevaardigde 1]. [Verweerster] heeft dit verwijt evenwel met kracht weersproken.
Ter zitting is gebleken dat de informatie, op basis waarvan [verzoekster] tot die conclusie is gekomen, afkomstig is van haar werkneemster en voorts dat er in de voorgaande maanden een samenwerkingsprobleem is ontstaan tussen [verweerster] en deze werknemer. Voorts is gesteld noch gebleken dat [verzoekster] die informatie afzonderlijk bij de andere werknemers, buiten aanwezigheid van die [V], heeft geverifieerd. Tenslotte is toereikend gebleken dat [verzoekster], alvorens een conclusie te trekken, die informatie niet aan [verweerster] heeft voorgelegd.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan dan ook niet worden uitgesloten dat [verzoekster] door haar werkneemster [V] op het verkeerde been is gezet. Daarbij komt dat het de kantonrechter onvoldoende duidelijk is geworden waarin dan de laakbaarheid van het handelen van [verweerster] zou schuilen. De stellingen van [verzoekster] volgende gaat het immers over al dan niet opnemen en/of verwijderen van een onderwerp “communicatieproblemen” als agendapunt voor een werkoverleg. Dat dit niet te tolereren is, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien. De juistheid van dit aan het adres van [verweerster] gemaakte verwijt is naar het oordeel van de kantonrechter aldus evenmin voldoende komen vast te staan.
5.
Tenslotte, uit de overgelegde stukken en hetgeen daaromtrent ter toelichting is aangevoerd, lijkt weliswaar in voldoende mate te volgen dat er binnen [verzoekster]’s organisatie sprake is van een samenwerkings- en/of communicatieprobleem tussen de verschillende medewerkers, doch dit laat onverlet dat verwijten daaromtrent op de persoon concreet gemaakt moeten worden en aan de betrokken medewerker, en aldus ook aan [verweerster], specifiek dienen te worden voorgehouden, gelijk de lijnen waarlangs het gedrag, leidend tot deze problemen, dient te worden verbeterd. Gesteld noch gebleken is dat [verzoekster] daaraan in voldoende mate heeft voldaan, nu vast staat dat [verzoekster] heeft geaccepteerd dat [V] en/of [verweerster] hun samenwerkingsprobleem niet wilden uitspreken.
6.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de aangedragen ontbindingsgrond geacht moet worden als ten onrechte dan wel als prematuur te zijn aangevoerd.
7.
Verder geldt dat de door [verzoekster] aan [verweerster] opgelegde op-non-actiefstelling naar haar aard diffamerend van karakter is die niet zonder klemmende redenen en na deugdelijk onderzoek genomen had mogen worden. De aan het adres van [verweerster] gemaakte verwijten zijn gewogen en te licht bevonden. Andere feiten en/of omstandigheden waaruit klemmende redenen kunnen voortvloeien, zijn gesteld noch gebleken. Voorts heeft [verzoekster] ter zake onzorgvuldig gehandeld door op basis van niet of niet toereikend geverifieerde informatie te komen tot een zeer verstrekkende maatregel als een op-non-actiefstelling.
8.
Resumerend is de kantonrechter van oordeel dat de verstoring van de arbeidsrelatie in hoofdzaak een gevolg is van het optreden van [verzoekster]. Nu de reden van ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in overwegende mate aan [verweerster] valt toe te rekenen, is het redelijk en billijk dat het verzoek slechts wordt ingewilligd indien en voor zover aan [verweerster] een vergoeding als bedoeld in artikel 7:685, achtste lid, BW wordt toegekend.
9.
Op grond van het bovenstaande komt aan [verweerster] een vergoeding ten laste van [verzoekster] toe, waarbij die vergoeding dient te worden bepaald met factor C op 1,25. Hierin is verdisconteerd het verwijt dat [verzoekster] kan worden gemaakt, zoals hierboven overwogen. Voorts geldt dat [verweerster] met 26 jaar relatief jong is en haar vooruitzicht op een andere baan vooralsnog positief moet worden ingeschat. Factor A wordt op 2 gesteld. Voor de hoogte van het salaris inclusief vakantietoeslag, ofwel factor B, dient het bedrag van € 1.954,80 te worden genomen. Al met al wordt de vergoeding afgerond bepaald op € 5.000,00 bruto.
Anders dan [verzoekster] betoogt, is er onvoldoende aanleiding om deze vergoeding naar beneden bij te stellen op grond van de door haar gestelde penibele financiële bedrijfsomstandigheden. De daartoe overgelegde pagina uit (kennelijk) haar jaarverslag over het boekjaar 2003, houdende de winst- en verliesrekening 2003, geeft daartoe, mede gelet op de omvang van de toe te kennen vergoeding, onvoldoende aanleiding, te minder nu niet tevens inzicht is gegeven in de vermogenspositie van de vennootschap.
10.
Bovenstaande beslissing brengt mee dat [verzoekster] overeenkomstig het negende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid krijgt het verzoek in te trekken.
11.
Indien [verzoekster] haar verzoek intrekt, zal zij met de proceskosten wordt belast. Die beslissing wordt echter dan aangehouden totdat door [verweerster] de definitieve toevoeging is overgelegd.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 juli 2004 onder toekenning aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] van een vergoeding van € 5.000,00 bruto;
- stelt [verzoekster] in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 29 juni 2004 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [verzoekster] het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 1 juli 2004 onder toekenning aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] van een vergoeding van € 5.000,00 bruto en veroordeelt [verzoekster] tot betaling van dat bedrag aan [verweerster] tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval [verzoekster] het verzoek intrekt:
- houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 23 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.