ECLI:NL:RBZWO:2004:AP0617
Rechtbank Zwolle
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing incidentele vordering tot onbevoegdheid van de rechtbank in een geschil over de Flora- en Faunawet
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle aanhangig is gemaakt, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagden [B] en de Staat der Nederlanden. De zaak betreft een geschil over de Flora- en Faunawet, specifiek artikel 59, lid 2, dat handelingen binnen de afpalingskring van een geregistreerde eendenkooi verbiedt. Eiser [A] stelt dat hij een boerderij bezit met een eendenkooi en dat handelingen door [B] en de Staat binnen deze afpalingskring onrechtmatig zijn, omdat deze zonder zijn toestemming zijn uitgevoerd. De Staat heeft in een incidentele vordering aangevoerd dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren, omdat de grondslag van de hoofdvordering niet zou aansluiten bij de door hen voorgestelde procedure.
De rechtbank heeft op 12 mei 2004 uitspraak gedaan en de incidentele vordering van de Staat afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [A] wel degelijk betrekking hebben op onrechtmatig handelen van de Staat, en dat de rechtbank bevoegd is om van deze vorderingen kennis te nemen. De rechtbank heeft tevens de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. De zaak is opnieuw opgeroepen voor conclusie van antwoord door de Staat en [B] op 9 juni 2004.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de primaire vordering van de Staat tot onbevoegdheid niet kan worden gehonoreerd, omdat de grondslag van de vorderingen van [A] specifiek betrekking heeft op de handelingen die in strijd zijn met de Flora- en Faunawet. De subsidiaire vordering van de Staat, dat [A] de commissie in rechte had moeten betrekken, werd eveneens afgewezen, omdat dit een verweer is dat in de hoofdzaak aan de orde moet komen.