ECLI:NL:RBZWO:2004:AO4480

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
25 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
221159 HA 03-1057
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens bevallingsverlof

In deze zaak heeft de kantonrechter te Zwolle op 25 februari 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster]. [Verzoeker], vertegenwoordigd door mr. W.P. Maris, verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], die zich in bevallingsverlof bevond. [Verweerster], vertegenwoordigd door mr. R.H. Broeksema, heeft het verzoek betwist en stelde dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was, vooral gezien haar zwangerschap en de omstandigheden rondom haar functioneren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] sinds [datum] arbeidsongeschikt was wegens ziekte en dat zij zich in het laatste jaar van haar kandidaat-notaris periode bevond. [Verzoeker] voerde aan dat [verweerster] niet naar behoren functioneerde en dat er problemen waren in de samenwerking. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de verwijten van [verzoeker] niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen sprake was van een goede communicatie over de functioneren van [verweerster].

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [verzoeker] niet de juiste procedure heeft gevolgd om het functioneren van [verweerster] aan te kaarten en dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde tekortkomingen. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen, en partijen zijn aangeraden om, na herstel van [verweerster], in gesprek te gaan om de punten van kritiek te bespreken. Tevens is [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Zwolle
zaaknr.: 221159 HA VERZ 03-1057
datum : 25 februari 2004
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
[verzoeker],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekende partij,
verder ook te noemen "[verzoeker]",
gemachtigde mr. W.P. Maris, advocaat te 8000 AE Zwolle, postbus 247,
tegen
[verweerster],
wonende te Kampen,
verwerende partij,
verder te noemen "[verweerster]",
gemachtigde mr. R.H. Broeksema, advocaat te 8000 AG Zwolle, postbus 289.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de brief met bijlagen van mr. Maris d.d. 6 februari 2004
- de brieven van mr. Broeksema d.d. 9 en 18 februari 2004.
De mondelinge behandeling is gehouden op 29 januari 2004.
Verschenen zijn:
- [verzoeker]
- [verweerster]
- de beide voornoemde gemachtigden.
Het geschil
[verzoeker] verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] wegens veranderde omstandigheden.
[verweerster] weerspreekt dit verzoek.
De vaststaande feiten
1.
[verweerster] is op [datum] als kandidaat-notaris voor onbepaalde tijd tegen een maandsalaris van € 3.000 exclusief 8% vakantiegeld in loondienst van [verzoeker] getreden.
[verweerster] bevindt zich in het laatste jaar van de zes jaren durende periode gedurende welke zij als kandidaat-notaris werkzaam dient te zijn alvorens tot notaris te kunnen worden benoemd. Deze periode eindigt op [datum].
Op [datum] heeft [medewerker], medewerker van Beyond B.V, eerst een gesprek met [verzoeker] en direct aansluitend met [verweerster] gevoerd.
[verweerster] is arbeidsongeschikt wegens ziekte vanaf [datum], gevolgd door een periode van bevallingsverlof welke periode nog tot [datum] voortduurt.
Het standpunt van [verzoeker]
2.
[verweerster] functioneert niet naar behoren. Zij wil niet luisteren naar haar patroon [verzoeker], heeft hem onheus bejegend en hem gedurende één week genegeerd. Zij is dominant aanwezig. De sfeer in het qua omvang kleine notariskantoor is gaandeweg door haar bedorven. [verzoeker] heeft vervolgens een bemiddelaar ingeschakeld, maar die heeft in een gesprek met [verweerster] op [datum] (ook) niets kunnen bereiken.
[verweerster] heeft haar zomervakantie zonder enige vorm van overleg verplaatst naar een latere datum (te weten [datum]) waardoor problemen in de kantoorbezetting zijn ontstaan. Daarop aangesproken bleek [verweerster] niet tot redelijk overleg bereid.
De door [verweerster] gegenereerde omzet is ver onder de maat gebleven en haar werkzaamheden heeft zij niet of niet op tijd verricht, hetgeen onder meer uit de volgende dossiers blijkt:
a. [Dossier 1]: op 2 oktober 2003 is vastgesteld dat, hoewel [verweerster] in april 2003 is verzocht ten behoeve van de cliënten concepten van testamenten en van een samenlevingscontract op te stellen, die concepten eerst op 30 juli 2003 aan de cliënten zijn verzonden terwijl [verweerster] zonder vooroverleg met [verzoeker], wegens het tijdsverloop heeft aangeboden geen honorarium voor de testamenten in rekening te brengen. Hoewel [verzoeker] in oktober 2003 nog contact met de cliënten heeft gelegd, is nadien niets meer van hen vernomen;
b. [Dossier 2]: hoewel het dossier sedert 22 april 2003 onder berusting van [verweerster] was, bleek op 2 oktober 2003 dat het dossier bij [verweerster] thuis lag en dat zij er niets aan had gedaan;
c. [Dossier 3]: hoewel in mei 2003 opdracht was verstrekt tot oprichting van de vennootschap heeft [verzoeker] eind oktober 2003 vastgesteld, nadat de [Client] daarover had gebeld, dat het dossier bij [verweerster] thuis lag en dat er niets aan was gedaan;
d. [dossier 4]: op 2 oktober is vastgesteld dat [verweerster] vanaf 20 augustus 2003, hoewel daartoe door een accountant opdracht was verstrekt, geen testamenten heeft opgesteld.
Op 28 augustus 2003 heeft [verzoeker] het functioneren met [verweerster] besproken, maar zij heeft geen inzicht in haar eigen functioneren en heeft elk verwijt bestreden.
Het standpunt van [verweerster]
3.
Volgens [verweerster] is met haar, behalve op [datum], nimmer over haar functioneren gesproken. Wel heeft [verzoeker] zich op [datum] laten ontvallen dat [verweerster] diende te vertrekken. Gevraagd naar de reden bleef [verzoeker] het antwoord schuldig. Het gesprek op [datum] was een complete verrassing.
De eigenlijke ontslagreden is de zwangerschap van [verweerster], welke zwangerschap zij enkele weken voor [datum] aan [verzoeker] heeft meegedeeld. De verwijten aan haar adres zijn haar eerst na [datum] bekend geworden. De sfeer op kantoor was zakelijk maar niet onplezierig. De contacten met collega's waren en zijn prima. Op [datum] heeft de bevalling plaatsgevonden; het kind is kort daarna overleden. Of [verweerster] na [datum] ook mentaal gezien weer in staat zal zijn het werk te hervatten staat niet vast.
Er is sprake van een opzegverbod. Bij beëindiging van het dienstverband wordt een enorme schade geleden; een vergoeding van € 100.000 is dan ook billijk. Op haar omzet is zij nimmer aangesproken en zij ontwikkelde modellen ten behoeve van de praktijk hetgeen geen directe omzet genereert. Ook over de vakantieplanning is zij niet aangesproken. Nu [verzoeker] is gefuseerd met een ander kantoor kan [verweerster] eventueel op dat andere kantoor werken.
Met betrekking tot de dossiers geldt het volgende:
a. [Dossier 1]: de eerste bespreking vond op 22 mei 2003 plaats. Door de invoering van het nieuwe erfrecht waren nog geen modellen beschikbaar. Na intern overleg heeft [verweerster] besloten geen honorarium in rekening te brengen. De cliënten hebben niet geklaagd; in oktober 2003 heeft [verzoeker] met hen afgesproken dat zij een inhoudelijke reactie zouden geven;
b. [Dossier 2]: dit dossier lag niet bij [verweerster] thuis. De cliënten dienden nog te reageren op een voorstel;
c. [Dossier 3]: aan dit dossier (en aan nog een ander, door [verzoeker] niet genoemd dossier) heeft [verweerster] thuis gewerkt. Het betrof geen oprichting van de vennootschap maar een wijziging van haar kapitaal. In september 2003 heeft [verweerster] hierover nog contact met de cliënt gehad. Er was geen haast bij hetgeen volgt uit het feit dat de opdrachtgever eerst eind oktober 2003 naar de stand van zaken heeft geïnformeerd;
d. [dossier 4]: op 28 augustus 2003 heeft [verzoeker] meegedeeld dat per 1 september 2003 de modellen van [X] (de fusiepartner van [verzoeker]) beschikbaar zouden zijn, om welke reden [verweerster] aan [verzoeker] heeft gevraagd die modellen op te vragen hetgeen hij heeft nagelaten. De cliënt heeft ermee ingestemd dat de testamenten niet op korte termijn gereed zouden zijn.
Het verzoek dient te worden afgewezen en [verweerster] is bereid tot een gesprek met [verzoeker].
De beoordeling
4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 29 januari 2004 heeft de kantonrechter aan [verzoeker] gevraagd of hij eventueel bereid was het herstel van [verweerster] af te wachten en vervolgens een gesprek met haar te voeren (eventueel onder leiding van een bekwame derde) om te bezien of een voortzetting van het dienstverband tot de mogelijkheden behoort. Vervolgens heeft [verzoeker] een week bedenktijd met betrekking tot het antwoord op deze vraag gekregen. De daarna van mr. Maris ontvangen brief, gedateerd 6 februari 2004, geeft geen antwoord op voornoemde, aan [verzoeker] gestelde vraag maar vermeldt slechts dat [verweerster] niet bereid bleek tot een regeling in der minne. Volgens [verweerster] --brief mr. Broeksema d.d. 9 februari 2004-- is van een serieuze poging om tot een schikking te komen geen sprake geweest.
De kantonrechter heeft hieruit afgeleid dat [verzoeker] kennelijk niet bereid en/of in staat is te trachten het geschil in de lijn van voornoemde vraagstelling op termijn op te lossen. De uitspraak is vervolgens op heden bepaald.
5.
Het verwijt van [verzoeker] dat sprake is van tekortschietend functioneren is slechts in geringe mate aannemelijk geworden. De stelling dat [verweerster] de door [verzoeker] genoemde dossiers traag heeft behandeld is door [verweerster] grotendeels (gemotiveerd) ontkend dan wel aan andere, buiten haar liggende oorzaken toegeschreven.
Wel kan worden vastgesteld dat [verweerster] het dossier [Dossier 1] voortvarender had behoren te behandelen, nu het door haar aangevoerde excuus (geen modellen beschikbaar) weinig aannemelijk voorkomt en jegens de cliënten geen geldig excuus kan vormen. Het ging om het opstellen van testamenten en dan is spoed, voortvloeiend uit de aard van de opdracht, in beginsel geboden. De kantonrechter is met [verweerster] eens dat uit de door [verzoeker] overgelegde correspondentie niet zonder meer volgt dat de cliënten wegens de ontstane vertraging de opdracht (stilzwijgend) hebben ingetrokken. Inzake het dossier [Dossier 3]. heeft [verweerster] toegegeven dat zij meer voortvarend had kunnen handelen. Ten aanzien van de beide andere dossiers is de juistheid van de verwijten niet komen vast te staan.
6.
Uit de eisen van goed werkgeverschap vloeit voort dat een werkgever, indien naar diens oordeel sprake is van een tekortschietend functioneren van een werknemer, in beginsel daarover met een werknemer op een behoorlijke wijze dient te spreken en op verbetering van diens prestaties dient aan te dringen en dat hij eerst indien die verbetering uitblijft op de beëindiging van het dienstverband mag aansturen. Een werknemer dient immers in de gelegenheid te worden gesteld de kritiek te vernemen, zijn visie op de kritiek te geven en (zonodig) de kans te krijgen zijn prestaties te verbeteren. Onder omstandigheden kan dit anders zijn, maar noch uit de aard van het dienstverband, noch uit de omvang en de ernst van de door [verzoeker] geuite kritiek (daargelaten de betwisting door [verweerster]) volgt dat voornoemd uitgangspunt in dit geval niet van toepassing is. Wel is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] behoort te weten, gelet op haar inmiddels opgedane meerjarige ervaring, dat zij haar opdrachten binnen een redelijke termijn dient te volbrengen en meer in het algemeen wat van een redelijk handelend kandidaat-notaris mag worden verwacht.
Uit de door [verzoeker] gestelde (overigens grotendeels betwiste) feiten en omstandigheden volgt niet dat [verzoeker] het hiervoor bedoelde uitgangspunt heeft toegepast. Weliswaar heeft een onderhoud tussen partijen op 28 augustus 2003 plaatsgevonden, maar omtrent de aard en de inhoud van het gesprek lopen de standpunten van partijen behoorlijk uiteen.
7.
Aan het rapport van Beyond B.V. ([medewerker]) d.d. 11 september 2003 kent de kantonrechter in dit verband geen enkele betekenis toe, nu dit rapport in wezen slechts vermeldt dat [verzoeker] het dienstverband "als toenemend conflictmatig was gaan ervaren", dat [verweerster] zich niet herkende in de situatie zoals [verzoeker] die in het met [medewerker] gevoerde, voorafgaande gesprek had beschreven en dat een voortzetting van het dienstverband in haar visie mogelijk was. Vervolgens stelt [medewerker] vast dat er geen mogelijkheid tot bemiddeling is en adviseert hij tot beëindiging van de arbeidsverhouding. Enig nader inzicht in de omvang van het summier beschreven conflict en de oorzaken daarvan wordt in het rapport niet gegeven, terwijl de weergave van de twee gevoerde gesprekken eveneens uiterst summier is. Het rapport van [medewerker] is die benaming nauwelijks waard.
Daar komt bij dat [verweerster] onbetwist heeft gesteld dat zij een half uur voor aanvang van het gesprek over de komst van [medewerker] is geïnformeerd, hetgeen zowel aan de professionaliteit van [medewerker] als het handelen van [verzoeker] doet twijfelen.
8.
De overige door [verzoeker] aan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegde stellingen (zoals: onbrekende luisterhouding, slechte aan [verweerster] toe te rekenen werksfeer, te lage omzet) zijn eveneens òf onvoldoende aannemelijk gemaakt òf niet aan [verweerster] toe te rekenen gegeven haar gemotiveerde, niet nader weerlegde betwisting.
Ongetwijfeld zal ook [verweerster] in de onderlinge omgang steken hebben laten vallen en heeft zij niet bestreden haar vakantieplanning eenzijdig te hebben veranderd, hetgeen de kantonrechter in strijd acht met hetgeen een goed werknemer betaamt, maar ook hierbij geldt dat [verzoeker] eerst een fatsoenlijk beoordelings- en functioneringsgesprek (bij voorkeur met schriftelijke vastlegging) had behoren te voeren, met name nu hij [verweerster] de kritiek kennelijk zo zwaar heeft aangerekend, dat hij nog tijdens het bevallingsverlof van [verweerster] en iets meer dan een maand na het overlijden van haar kind tot de indiening van onderhavig verzoekschrift (ingekomen ter griffie op 12 december 2004) heeft besloten.
9.
Het vorenstaande leidt tot de gevolgtrekking dat het verzoek tot ontbinding thans dient te worden afgewezen. Partijen wordt aangeraden nadat [verweerster] in voldoende mate is hersteld eventueel onder leiding van een bekwame derde, één of meer gesprekken met elkaar te voeren ten einde (in elk geval) de punten van kritiek te bespreken.
10.
[verzoeker] dient als verliezende partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] welke kosten tot op heden zijn begroot op € 360,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter te Zwolle en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 25 februari 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.