ECLI:NL:RBZWO:2004:AO3983

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
225602 cv 04-1800
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekperikelen bij vordering tot verklaring derdenbeslag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle op 18 februari 2004, is de eisende partij, Profile Tyrecenter Flevobanden V.O.F., vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarder J. van Nimwegen, een vordering gestart tegen de gedaagde partij, bestaande uit [X] en Flevobanden B.V. De gedaagde partij is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. De eisende partij vordert dat de gedaagde partij een verklaring aflegt met betrekking tot de vorderingen en zaken die door een eerder gelegde executoriale derdenbeslag zijn getroffen. De kantonrechter heeft echter geconstateerd dat de gedaagde partij in het geheel geen verklaring heeft afgelegd voorafgaand aan deze procedure, wat leidt tot onduidelijkheid over de vordering.

De kantonrechter heeft behoefte aan nadere inlichtingen van de eisende partij om de gronden van de vordering te verduidelijken. De eisende partij wordt opgedragen om de gedaagde partij de nieuwe roldatum aan te zeggen per exploot, in overeenstemming met artikel 121 Rv. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 3 maart 2004 voor het nemen van een akte door de eisende partij. De beslissing van de kantonrechter is genomen in het belang van een zorgvuldige procesvoering, waarbij de rechten van de gedaagde partij gewaarborgd dienen te blijven, ondanks het feit dat deze niet is verschenen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en samenhangende vorderingen in civiele procedures, vooral wanneer een partij niet verschijnt. De kantonrechter heeft ervoor gekozen om geen verstek te verlenen tegen de niet verschenen gedaagde partij, wat aangeeft dat de rechter de procedure zorgvuldig wil volgen en de gedaagde partij de kans wil geven om alsnog te reageren op de vordering.

Uitspraak

Rechtbank Zwolle
locatie - Lelystad
V O N N I S
Zaaknr: 225602 CV EXPL 04-1800
Inzake:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde J. van Nimwegen, gerechtsdeurwaarder
eisende partij
ca:
1. de vennootschap onder firma
Profile Tyrecenter Flevobanden V.O.F.
gevestigd De Noord 53
8251 GM Dronten
2. [X], vennoot van gedaagde sub 1
wonende Dille 17
8252 CJ Dronten
3. Flevobanden B.V., vennoot van gedaagde sub 1
gevestigd De Noord 53
8251 GM Dronten
gedaagde partij
niet verschenen
OVERWEGINGEN:
De eisende partij heeft bij dagvaarding, op daarin geformuleerde gronden, gevorderd de gedaagde partij te veroordelen tot het doen van een verklaring (als bedoeld in art. 476a e.v. Rv) van de vorderingen en zaken die door het exploot d.d. 24 september 2003 van de deurwaarder ten laste van de geëxecuteerde, [Y], door het gelegde executoriale derdenbeslag zijn getroffen, alsmede tot afgifte en betaling van hetgeen volgens de vaststelling van de kantonrechter aan de eisende partij zal blijken toe te komen.
De gedaagde partij is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
Alvorens nader te oordelen heeft de kantonrechter behoefte aan nadere inlichtingen van de eisende partij. Het betreft het volgende.
De eisende partij stelt in het lichaam van de dagvaarding dat de gedaagde partij in gebreke is gebleven met het afgeven van een buitengerechtelijke verklaring (als bedoeld in artikel 476a Rv., ktr.).
Vervolgens vordert zij veroordeling van de gedaagde partij tot het afleggen van een verklaring en tot afgifte en betaling aan haar van hetgeen volgens de vaststelling van de kantonrechter aan haar zal blijken toe te komen.
Uit de formulering van de vordering en het instellen daarvan bij dagvaarding leidt de kantonrechter af dat de eisende partij doelt op het door de gedaagde partij afleggen van een gerechtelijke verklaring als bedoeld in artikel 477a, lid 2, Rv en niet op het alsnog afleggen van een buitengerechtelijke verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv (in welk geval na het afleggen van de verklaring overigens ook afgifte zou moeten worden gedaan aan de deurwaarder en niet aan de eisende partij, vgl. art. 477 Rv.).
Artikel 477a, lid 2, Rv. ziet evenwel op de situatie dat door de derde-beslagene wel een (buitengerechtelijke) verklaring is afgelegd, maar dat die verklaring door de executant wordt betwist; in die situatie kan de derde-beslagene door de executant worden gedagvaard tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring.
Voor het zich hier kennelijk voordoende geval dat de derde-beslagene in het geheel geen verklaring heeft afgelegd, is geschreven artikel 477a, lid 1, Rv., dat bepaalt dat de derde- beslagene die in gebreke blijft verklaring te doen, op vordering van de executant wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar.
Die vordering is door de eisende partij echter niet ingesteld.
Aldus lijken de gronden en de vordering niet op elkaar aan te sluiten heeft de kantonrechter behoefte aan een nadere toelichting door de eisende partij op haar vordering en de gronden daarvoor: waarom vordert zij - kennelijk - aflegging door de gedaagde partij van een gerechtelijke verklaring, terwijl de gedaagde partij voorafgaand aan deze procedure in het geheel geen verklaring heeft afgelegd.
De zaak zal daartoe worden verwezen naar na te noemen rolzitting voor akte uitlating zijdens de eisende partij.
Vanwege de onduidelijkheid in de dagvaarding terzake de eis en de gronden daarvoor zal tegen de niet verschenen gedaagde partij geen verstek worden verleend, maar wordt de eisende partij opgedragen om op de voet van het bepaalde in artikel 121 Rv. de gedaagde partij de nieuwe roldatum bij exploot aan te zeggen.
BESLISSING:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 3 maart 2004, te 11.00 uur, voor het nemen van een akte zijdens de eisende partij als hiervoor bedoeld en draagt de eisende partij op de nieuwe roldatum aan de gedaagde partij aan te zeggen per exploot.
Aldus gewezen door mr. O.E. Mulder, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 18 februari 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.