5.
Nu de begrippen diensttijd en dienstjaren niet nader omschreven zijn in het Pensioenreglement, zal bezien moeten worden wat [X] en zijn toenmalige werkgever toen zij het Pensioenreglement als aanvulling op de arbeidsovereenkomst overeenkwamen daarbij voor ogen heeft gestaan.
Vooropgesteld wordt dat in de regel het weduwepensioen een afgeleide vormt van het ouderdomspensioen, terwijl voorts de stellingen van MTH dat het weduwepensioen gebruikelijk 70 % van het ouderdomspensioen beloopt en dat het weduwepensioen in het algemeen dus 49 % van de pensioengrondslag vormt, aannemelijk voorkomen. Steun hiervoor is ook te vinden in de zich bij de producties bevindende brief van B&B Pensioenconsultants van 13 november 2002. Daarin staat, voorzover van belang: De maatschappelijke opvattingen houden onder meer in dat de hoogte van het weduwepensioen direct wordt afgeleid van het ouderdomspensioen. Een weduwepensioen van 70 % van het ouderdomspensioen werd en wordt naar maatschappelijke opvattingen in collectieve regelingen redelijk geacht.
[eiseres] heeft dan wel betwist dat in het algemeen het weduwepensioen 70 % van het ouderdomspensioen beloopt en dat dit weduwepensioen in de regel dus 49 % van de pensioengrondslag bedraagt, maar onderbouwd met bijvoorbeeld een deskundigenbericht heeft zij dit verder niet. Dit had van haar als eisende partij verwacht mogen worden. Op dit punt voldoet zij dan ook niet aan haar stelplicht. Haar verwijzing naar artikel 18 b Wet op de Loonbelasting is daartoe onvoldoende, nog daargelaten dat artikel 18b Wet op de Loonbelasting eerst per 1 juni 1999 -en derhalve eerst drie jaren na het overeenkomen van het Pensioenreglement- in de Wet op de Loonbelasting is opgenomen.
Een indicatie dat ook [X] en zijn toenmalige werkgever er van uit zijn gegaan dat het weduwepensioen 70 % zou bedragen van het ouderdomspensioen en dat dus het weduwepensioen 49 % van de pensioengrondslag zou vormen, kan onder meer worden gevonden in de pensioenopgave. In de zowel door MTH als in de door [eiseres] overgelegde opgave is immers bepaald op het tweede blad: "Deze pensioenen zijn bepaald inclusief een partnerpensioen, dat 70 % van het ouderdomspensioen bedraagt."
Ook het percentage waarmee volgens het Pensioenreglement het weduwepensioen jaarlijks wordt opgebouwd duidt daar op. Dat percentage beloopt 1,35 %. Daarvan uitgaande, en voorts uitgaande van de volgens het Pensioenreglement pensioengerechtigde leeftijd van 62 jaar wordt een weduwepensioen ter grootte van ruim 49 % (namelijk 49,95 %) van de pensioengrondslag na 37 jaar bereikt. Dit lijkt er dus op te duiden dat toen de pensioenregeling overeengekomen werd [X] ervan uitging dat het weduwepensioen een afgeleide was van het ouderdomspensioen en dat dit weduwepensioen net als het ouderdomspensioen geacht werd te zijn opgebouwd vanaf het zesentwintigste levensjaar van [X]. Zou gerekend zijn met 42,25 dienstjaren dan zou bij een opbouwpercentage van 1,35 % een weduwepensioen van 57 % van de pensioengrondslag worden gerealiseerd.
Dat bij het overeenkomen van de onderhavige pensioenregeling beoogd is wat betreft de opbouwjaren van het weduwepensioen aansluiting te zoeken bij het ouderdomspensioen is ook af te leiden uit de omstandigheid dat wanneer wordt uitgegaan van het pensioengevend jaarinkomen van [X] in 1996 (f 73,224,00 oftewel € 33.228,00) en het totale wettelijk minimumloon in 1996 (€ 11.893,00) bij een opbouwpercentage van 1,35 % per jaar na 37 dienstjaren een weduwepensioen wordt gerealiseerd van € 10.657,00. Dit komt nagenoeg overeen met het geïndiceerde weduwepensioen van f 23.088,00 oftewel € 10.477,00 als vermeld op de door MTH in het geding gebrachte pensioenopgave uit 1996. Zou gerekend zijn met 42,25 dienstjaren dan zou het geïndiceerde weduwepensioen € 12.065,0 hebben bedragen. [eiseres] heeft weliswaar gesteld -onder overlegging van de volgens haar correcte pensioenopgave- dat de door MTH geproduceerde pensioenopgave de verkeerde nabestaandenkapitalen zou bevatten, maar dit is zonder nader toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen. Zo bedraagt de door [eiseres] overgelegde pensioenopgave het geïndiceerde partnerpensioen immers slechts f 17.613,00 oftewel € 7.992,43 per jaar, hetgeen nóg minder is dan het bedrag aan weduwepensioen waarop zij jaarlijks aanspraak meent te kunnen maken.