Uitspraak
R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Zwolle
zaaknr.: 221358 HA VERZ 03-1075
datum : 2 februari 2004
BESCHIKKING
OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
de besloten vennootschap SCANIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te gevestigd te Zwolle,
verzoekende partij, verder te noemen: "Scania",
gemachtigde mw. mr. A.C. Beijderwellen-Wittekoek, advocaat te Zwolle,
tegen
de heer [X],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen: "[X]",
gemachtigde mr. J.C. van der Horst, jurist bij FNV Ledenservice te Deventer.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van 15 december 2003
- het verweerschrift van 13 januari 2004
- de bij faxbericht van 13 januari 2004 van de zijde van Scania nader ingezonden producties.
De mondelinge behandeling is gehouden op 19 januari 2004.
Verschenen zijn:
- namens Scania, mevrouw J. Kappers, adviseur personeelsdienst, vergezeld van mw. mr. Beijderwellen-Wittekoek voornoemd,
- [X], vergezeld van mr. Van der Horst voornoemd.
Vaststaande feiten
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [X], geboren op [datum], is op 7 maart 1988 bij Scania in dienst getreden. Zijn laatst uitgeoefende functie is "Allround monteur" tegen een salaris van € 1.745,74 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
b. Binnen Scania is in december 2001 gestart een traject "Respect voor elkaar" met als doel dat de medewerkers zich jegens elkaar en jegens Scania en vice versa respectvol gedragen. Over het verloop van dit traject zijn de medewerkers periodiek geïnformeerd door informatiebrochures en publicaties in de personeelskrant van Scania. Het traject is in augustus 2003 afgesloten door het aan alle medewerkers ter hand stellen van een gedragscode.
c. Binnen Scania worden met regelmaat video-opnamen gemaakt van het productieproces met als doel om, al dan niet behulp van derden/deskundigen, dat proces te optimaliseren / verbeteren.
d. Tijdens het maken van een video-opname medio oktober 2003 van de montage van een vrachtwagenbumper hebben een aantal medewerkers zogenaamde "gekke bekken getrokken". [X] heeft in de nabijheid van de videocamera zijn geslachtsdeel (deels) uit de broek gehaald en getoond, waarop de videocamera in zijn richting is gezwenkt en van [X] opnamen zijn gemaakt, waarbij is ingezoomd op zijn ontblote geslachtsdeel. De betreffende medewerkers hebben direct na de opname de beelden teruggezien.
e. Op 18 november 2003 heeft Scania, ter illustratie van het verloop van haar productieproces, de videoband getoond aan een groep bezoekers, waaronder een vertegenwoordiger van een Zweedse toeleverancier, die daarop onder meer [X] en zijn ontblote geslachtsdeel hebben waargenomen.
f. [X] heeft op 18 november 2003 jegens Scania erkend dat hij tijdens een video-opname zijn geslachtsdeel heeft ontbloot, waarna hij met onmiddellijke ingang is ontslagen.
g. [X] heeft bij brief van 21 november 2003 tegen dit ontslag geprotesteerd, de nietigheid daarvan ingeroepen, zich beschikbaar gesteld voor de bedongen arbeid en de doorbetaling van loon gevorderd.
Het verzoek en het daartegen gevoerde verweer
2.
Scania verzoekt de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog mocht blijken te bestaan, te ontbinden aangezien [X] met zijn exhibitionistische gedrag zich willens en wetens schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, hetgeen een dringende reden rechtvaardigt, subsidiair het vertrouwen in het goede functioneren van [X] is komen te vervallen, nu zijn gedrag getuigt van een ernstig gebrek aan respect en loyaliteit jegens Scania.
3.
[X] heeft zich, onder betwisting van de door Scania gestelde ernst van het incident, verzet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de handeling bedoeld was als grap, gedaan in een jolige sfeer, dat hij de collega die de opname heeft gemaakt uitdrukkelijk heeft gevraagd om de beelden van hem te wissen en dat hij niet heeft kunnen en mogen verwachten dat de beelden zouden worden getoond aan bezoekers van Scania. [X] heeft er voorts op gewezen dat de andere werknemers slechts een waarschu-wing hebben ontvangen, zodat Scania, gelet op zijn smetteloze staat van dienst van bijna zestien jaar, niet tot ontslag op staande voet of tot een ontbinding heeft kunnen besluiten. Indien desondanks tot een ontbinding wordt gekomen, is Scania gehouden een vergoeding te betalen aangezien haar een ernstig verwijt treft. [X] heeft daarop verzocht om toekenning van een vergoeding krachtens de kantonrechtersformule van € 45.000,00 bruto, uitgaande van factor C is "1,5".
De beoordeling
4.
De kantonrechter heeft te beantwoorden de vraag of, het op 18 november 2003 gegeven ontslag op staande voet weggedacht, zich voordoet een gewichtige reden bestaande uit omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW zouden hebben opgeleverd dan wel dat die veranderingen in de omstandigheden opleveren, die van dien aard zijn dat het dienstverband billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen.
5.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van Scania op een dringende reden voor een ontbinding niet kan worden aanvaard.
Enerzijds staat vast dat [X] op de werkvloer zijn geslachtsdeel (deels) heeft getoond aan zijn collega's, waarvan één doende was met het maken van een video-opname met als doel - zo is onweersproken gesteld - om het verloop van het productieproces te kunnen laten bekijken door derden/deskundigen. Of het daarbij gaat om het tonen van zijn gehele geslachtsdeel of een deel daarvan, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant.
[X] heeft evenmin weersproken dat dergelijke opnamen met regelmaat werden gemaakt. Gewettigd is dan ook de conclusie dat hij wist althans behoorde te weten dat ook anderen dan hijzelf en zijn directe collega's kennis zouden kunnen nemen van de van hem opgenomen beelden. Bevestiging daarvoor kan overigens worden gevonden in de stelling van [X] zelve dat hij, direct na het terugzien van de juist gemaakte beelden, aan de collega die de opname had gemaakt, heeft gevraagd om die beelden te wissen. Daaruit kan tevens worden afgeleid dat [X] zich bewust was van de laakbaarheid van zijn handelen.
Anderzijds is niet met voldoende zekerheid komen vast te staan welke hiërarchische positie [Y] innam, waarvan [X] onweersproken heeft gesteld dat die bij het incident aanwezig was. Indien juist is dat [Y] als zijn leidinggevende moet worden aangemerkt, zoals [X] stelt, valt niet in te zien dat die niet direct heeft ingegrepen en [X] op zijn gedrag heeft aangesproken dan wel heeft doen aanspreken. Voorts geldt dat de door [X] aangevoerde omstandigheid dat de bewuste videoband al vóór 18 november 2003 tijdens een interne werkbespreking is getoond aan andere werknemers niet al bij voorbaat onaannemelijk lijkt te zijn. Gelet op het doel waarvoor de bewuste opname is gemaakt, is immers weinig aannemelijk dat de band in de periode van medio oktober 2003 tot 18 november 2003 niet al door anderen is bekeken. Nu vast staat dat [X] eerst op 18 november 2003 is aangesproken, kan aldus niet met voldoende zekerheid worden bepaald dat Scania met de voor een dringende reden vereiste voortvarendheid heeft gehandeld.
Tenslotte is de door Scania aangevoerde, en door [X] bestreden, eerdere waarschuwing voor dergelijk gedrag thans niet aannemelijk geworden. Indien juist is dat [X] eerder op de werkvloer zijn geslacht heeft getoond en/of in het bijzijn van anderen met zijn hand in zijn broek heeft gezeten en over zijn geslacht grappen heeft gemaakt, zoals Scania aanvoert, dan valt, gelet op het door haar gevoerde beleid, vooralsnog niet in te zien dat zij daartegen niet fermer is opgetreden dan met een mondelinge reprimande.
Nu derhalve voor het bestaan van een dringende reden nadere bewijslevering in de rede ligt, waarvoor in deze procedure, gelet op de aard daarvan, geen plaats is, moet worden afgezien van een ontbinding op grond van een dringende reden.
6.
De kantonrechter is wel van oordeel dat [X] zodanig laakbaar heeft gehandeld, dat hij het vertrouwen van Scania onwaardig is geworden.
Vast staat immers dat Scania een actief beleid voert tegen niet respectvol gedrag, waaronder begrepen (sexuele) intimidatie en ander dergelijk ongewenst gedrag. [X] had dus kunnen bedenken dat Scania zeer zwaar zou tillen aan zijn gedrag, hetgeen zijn gedrag echter niet heeft voorkomen. Daarbij kan er niet aan voorbij worden gegaan dat [X] zich niet ervan heeft verzekerd dat de gelaakte beelden feitelijk werden gewist, zodat hij door zijn gedrag in combinatie met zijn passiviteit nadien, ook anderen dan zijn directe collega's met dat ongepaste handelen heeft doen confronteren.
7.
Het verweer van [X] dat hij enkel heeft gehandeld in een jolige sfeer en zich heeft laten opjutten door collega's, kan hem niet baten. Allereerst rechtvaardigt dit in zijn algemeen-heid al geen exhibitionistisch gedrag. Voorts geldt dat Scania juist ongewenst gedrag wil voor-komen en, voor zover aan de orde, wil uitbannen. Op dezelfde grond mist relevantie de stelling van [X] dat (ook) andere collega's bij tijd en wijle dergelijk gedrag begaan.
8.
Het verweer van [X] dat de andere collega's, aanwezig bij de gelaakte video-opname, er vanaf zijn gekomen met een waarschuwing komt evenmin bijzondere betekenis toe, nu het [X] is, en niet één van die collega's, die zich heeft bezondigd aan het ongepaste gedrag van het tonen en laten filmen van zijn geslachtsdeel.
9.
[X] heeft tenslotte aangevoerd dat een ontbinding, gelet op zijn langdurig dienstverband en staat van dienst daarin, onevenredig zou uitvallen. Gelet op het door Scania gevoerde beleid in samenhang met de ernst van het gebleken gedrag, rechtvaardigt een en ander evenwel een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
10.
Anders dan Scania betoogt, is er naar het oordeel van de kantonrechter wel grond voor een vergoeding voor [X], indien de arbeidsovereenkomst door deze ontbinding zou eindigen. Gelet op de duur van het dienstverband, de leeftijd van [X] en zijn kennelijk verder smetteloze staat van dienst is het, ondanks het bovenstaande, waarmee ook uitdrukkelijk rekening wordt gehouden, niet redelijk dat [X] zonder enige vergoeding ontslagen zou worden.
Er zal dan ook een vergoeding worden bepaald conform de kantonrechtersformule met, gelet op het aan [X] te maken verwijt, als correctiefactor 0,15. Daarbij zal voor factor B worden uitgegaan van een bedrag van € 1.885,40. Factor A wordt op 16 gesteld. Dit betekent in dit geval een vergoeding van naar boven afgerond € 5.000,00 bruto.
11.
Bovenstaande beslissing brengt mee dat Scania overeenkomstig het bepaalde in het negende lid van artikel 7:685 BW de gelegenheid krijgt het verzoek in te trekken.
12.
Voor het geval het verzoek tot ontbinding niet wordt ingetrokken, wordt in de omstandigheden van het geval aanleiding gevonden voor compensatie van de proceskosten op na te melden wijze.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, te ontbinden per 15 februari 2004 onder toekenning, voor het geval de arbeidsovereenkomst door deze ontbinding eindigt, aan [X] ten laste van Scania van een vergoeding van € 5.000,00 bruto;
- stelt Scania in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op 13 februari 2004 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij;
voor het geval Scania het verzoek niet intrekt:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, en bepaalt dat deze eindigt op 15 februari 2004 onder toekenning, voor het geval de arbeidsovereenkomst door deze ontbinding eindigt, aan [X] ten laste van Scania van een vergoeding van € 5.000,00 bruto en veroordeelt Scania tot betaling van dat bedrag aan [X] tegen bewijs van kwijting;
- compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
voor het geval Scania het verzoek intrekt:
- veroordeelt Scania in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [X] vastgesteld op € 360,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 2 februari 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.