ECLI:NL:RBZWO:2003:AL8868

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
3 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
86883 / KG ZA 03-272
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en verwijdering van leerling wegens seksueel overschrijdend gedrag en de rechtmatigheid van de beslissing van het bevoegd gezag

In deze zaak gaat het om de schorsing en verwijdering van een leerling, [zoon van eiser], van de Praktijkschool voor Speciaal Voortgezet Onderwijs te Zoetermeer, in verband met beschuldigingen van seksueel overschrijdend gedrag. De vader van de leerling, [eiser], heeft in kort geding een vordering ingesteld om zijn zoon weer toe te laten tot het onderwijs op de Praktijkschool. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de schorsing en de daaropvolgende beslissing van het bevoegd gezag, de Raad van Bestuur van de stichting Effatha, zorgvuldig afgewogen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van ernstige incidenten die de orde, rust en veiligheid op school in gevaar brachten. De schooldirecteur heeft de schorsing van [zoon van eiser] gerechtvaardigd door te verwijzen naar de impact van zijn gedrag op medeleerlingen, die angstig waren door de situatie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bevoegd gezag een redelijke mate van beleidsvrijheid heeft bij het nemen van dergelijke beslissingen en dat de belangen van zowel [zoon van eiser] als zijn klasgenoten in de belangenafweging zijn meegenomen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen, omdat het bevoegd gezag niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering is afgewezen en [eiser] is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Zaaknr/rolnr: 86883 / KG ZA 03-272
Uitspraak: 3 juli 2003
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
ten deze handelende zowel voor zich in privé, als in zijn hoedanigheid van vader, uitoefenende de ouderlijke macht over zijn minderjarige zoon [zoon van eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. F.W. van Vloten,
advocaat mr. P. Winkelman te Tiel,
en
de stichting KONINKLIJKE EFFATHA GUYOT GROEP,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde sub 1,
procureur mr. J.G. Sijmons,
[gedaagde sub 2],
wonende te Leek,
gedaagde sub 2,
procureur mr. J.G. Sijmons,
verder te noemen [eiser] en Effatha (c.s.) en [gedaagde sub 2],
PROCESGANG
[eiser] heeft Effatha c.s. doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Effatha c.s. te gelasten om [zoon van eiser] met onmiddellijke ingang weer toe te laten tot het volgen van onderwijs op de Praktijkschool voor Speciaal Voortgezet Onderwijs Afdeling Zoetermeer, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,--, althans een door de voorzieningenrechter vast te stellen dwangsom, voor iedere dag dat Effatha c.s. (na betekening van dit vonnis) [zoon van eiser] niet tot het onderwijs op die school zullen toelaten, kosten rechtens.
Tegen deze vordering is door Effatha c.s. verweer gevoerd met conclusie tot niet-ontvankelijkheidsverklaring respectievelijk afwijzing daarvan, kosten rechtens.
Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht, waarna op verzoek van partijen vonnis is bepaald.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
1 Effatha is een stichting die zich toelegt op onderwijs en zorg aan doven, slechthorenden en communicatief beperkten. De scholen die gelieerd zijn aan deze stichting vallen onder de werking van de wet op de expertisecentra (WEC).
2 [gedaagde sub 2] is, blijkens een KvK-uittreksel, voorzitter en enig lid van de Raad van Bestuur van Effatha.
3 Effatha voert het bestuur over de Praktijkschool voor Speciaal Voortgezet Onderwijs Afdeling Zoetermeer. Deze school is tot begin november 2002 bezocht door [zoon van eiser], zoon van [eiser] en verder te noemen: [zoon van eiser]. [zoon van eiser] is doof.
4 Op 8 november 2002 is [zoon van eiser] door de schooldirecteur geschorst. Bij brief van 13 november 2002 is aan [eiser] meegedeeld dat de grond van deze schorsing gelegen is in "de ernstige intimiderende en seksueel intimiderende invloed" die [zoon van eiser] uitoefent op de medeleerlingen van zijn klas en is aangeboden [zoon van eiser] aan te melden bij het woon-werk project De Boerderij, een 24-uurs voorziening waar observatie, behandeling en scholing mogelijk is. [eiser] heeft aangegeven niet op dit aanbod in te willen gaan.
5 Op 20 januari 2003 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser] en een aantal beroepsmatige betrokkenen. Het gespreksverslag deelt, voor zover van belang het volgende mee:
"Op woensdag 6 november 2002 was [zoon van eiser] niet op school. Die dag waren de leerlingen van de klas onrustig. Het bleek dat, na individuele gesprekken met leerlingen [...] door de counselor gehad te hebben, er sprake was van seksuele intimidatie en bedreigingen door [zoon van eiser]. De betrokken leerlingen zijn angstig. [...]
Er is een ouderavond geweest. [...]
Een onafhankelijke counselor van een andere school heeft een gesprek gehad met [zoon van eiser]. [zoon van eiser] heeft erkend wat er gebeurd is, maar zegt dat andere kinderen het ook doen. Van dit gesprek is een verslag gemaakt, dat de ouders van [zoon van eiser] ook hebben gekregen. [eiser] zegt dat het voorbeeldgedrag thuis, pedagogisch niet juist is geweest voor [zoon van eiser]. [...]
[eiser] wil dat [zoon van eiser] teruggaat naar de school op Effatha, daar hij al negen jaar op deze school heeft gezeten en er zijn vriendjes heeft. [...]
De conclusie van deze bespreking is dat er een meningsverschil bestaat over de ernst van de problematiek bij [zoon van eiser].
Er wordt afgesproken dat psychiatrisch onderzoek bij Curium, afdeling de Vlier, plaatsvindt om zodoende de mate van de ernst van de problematiek vast te stellen en advies te krijgen over eventuele behandeling. Als het tussenrapport van Curium gereed is, zal mede op basis daarvan nader worden vastgesteld, hoe met [zoon van eiser] wordt omgegaan".
6 Bij brief van 21 februari 2003 heeft het Curium gerapporteerd.
7 Bij brief van 6 mei 2003 heeft [gedaagde sub 2], als voorzitter van de raad van bestuur van Effatha aan [eiser] meegedeeld dat de raad van bestuur het onderwijs aan [zoon van eiser] op de praktijkschool te Zoetermeer beëindigt onder gelijktijdige overgang naar het woon-werk project in Alphen aan de Rijn.
8 [eiser] legt het navolgende aan zijn vordering ten grondslag. Op de bespreking van 20 januari 2003 is afgesproken dat afhankelijk van de uitkomst van het Curium-onderzoek, zou worden beslist hoe verder te handelen. Uitkomst van dit onderzoek was dat [zoon van eiser] weer terug moest naar de Praktijkschool te Zoetermeer. Effatha c.s. maken derhalve inbreuk op de gemaakte afspraken.
De brief van 6 mei 2003 betreft een beslissing waarop de WEC van toepassing is. [eiser] heeft dan ook, zoals dat bij deze wet is voorzien, bezwaar ingesteld tegen deze beslissing. De zwaarte van de getroffen maatregel, namelijk schorsing, staat in geen verhouding tot hetgeen waarvan [zoon van eiser] wordt beschuldigd. Daarnaast wordt deels de juistheid van de in de beslissing vermelde feiten bestreden. Daar komt bij dat dove kinderen veel lichamelijker zijn. Al met al zijn de voorvallen niet dermate ernstig dat deze een schorsing rechtvaardigen. Voorts is in strijd gehandeld met de wettelijke bepalingen aangezien de beslissing tot verwijdering is genomen zonder dat de betrokken leerkrachten en de ouders van [zoon van eiser] (althans op zodanige wijze dat dat uit de beslissing blijkt) zijn gehoord. Daar komt bij dat, zonder goede gronden de rapportage van het Curium wordt gepasseerd. Voorts zijn de leerplichtambtenaar en de schoolinspectie van mening dat [zoon van eiser] terug moet naar de Praktijkschool te Zoetermeer.
Het in de beslissing genoemde alternatief is niet reëel. Het woon-werk project is immers speciaal voor moeilijk opvoedbare kinderen. [zoon van eiser] heeft op dat vlak geen problemen. Gevreesd moet worden dat [zoon van eiser] afglijdt indien hij veel in contact komt met probleemkinderen met criminele neigingen.
Voorts is van belang dat [zoon van eiser] zeer goed aanspreekbaar is op zijn gedrag, en derhalve ook goed gecorrigeerd kan worden.
[eiser] brengt een aantal verklaringen in het geding van aan Effatha verbonden personen die menen dat [zoon van eiser] weer terug kan naar de Praktijkschool te Zoetermeer.
Anders dan Effatha c.s. stelt, kan de praktijkschool wél de noodzakelijke extra begeleiding bieden.
Anders dan Effatha c.s. stelt is wél sprake van een verwijdering en niet van een interne overplaatsing. De praktijkschool in Zoetermeer is immers een school met een andere doelgroep als het woon-werk project in Alphen aan de Rijn. Dat blijkt overigens ook uit de omstandigheid dat de onderwijsinstellingen verschillende zogeheten "Brin"-nummers hebben. De vordering dient dan ook te worden toegewezen.
9 Effatha c.s. stelt zich op het navolgende standpunt.
Voor zover [eiser] pro se optreedt, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan de vordering heeft [eiser] een onrechtmatige daad ten grondslag gelegd. [eiser] heeft echter niet gesteld een eigen belang te hebben bij een civiele actie uit onrechtmatige daad, hooguit zijn zoon [zoon van eiser].
Voorts dient [eiser] in zijn vordering, voor zover deze betrekking heeft op [gedaagde sub 2], niet-ontvankelijk te worden verklaard. [gedaagde sub 2] in privé is immers niet het bevoegd gezag waar het in het kader van de WEC om gaat.
Van een besluit in de zin van de WEC is geen sprake. Een formeel verwijderingsbesluit is niet genomen, aangezien het een overplaatsing betreft van [zoon van eiser] binnen dezelfde instelling. Aan de praktijkschool te Zoetermeer en het woon-werk project te Alphen aan de Rijn is hetzelfde "Brin"-nummer toegekend. Overigens is Effatha c.s. bij (de totstandkoming van) het besluit uiterst zorgvuldig geweest.
Zo zijn de ouders onmiddellijk nadat de misdragingen geconstateerd zijn op de hoogte gebracht van de schorsing. Daarna is er divers overleg geweest met de ouders. Ook met de schoolinspecteur en de leerplichtambtenaar is overleg gepleegd.
[eiser] is (onverplicht) in de gelegenheid gesteld bezwaar te maken tegen het besluit. Een hoorzitting naar aanleiding van dit bezwaar heeft inmiddels plaatsgevonden. Op korte termijn zal worden beslist.
Het Curium-rapport leidt geenszins tot de conclusie dat [zoon van eiser] terug moet naar de praktijkschool te Zoetermeer. Het concludeert slechts dat dit tot de mogelijkheden behoort mits extra begeleiding en ondersteuning aan [zoon van eiser] kan worden geboden. De praktijkschool kan dit niet, het woon-werk project kan dit wel.
De door [eiser] in het geding gebrachte adhesiebetuigingen zijn afkomstig van personen die niet (direct) betrokken zijn bij de praktijkschool, maar voor het grootste deel afkomstig van de internaatmedewerkers. Zij zijn niet deskundig op het gebied van onderwijs. Er heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met de orthopedagoog van Effatha.
[eiser] dient dan ook in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel zijn vordering dient te worden afgewezen.
Het geschil en de beoordeling daarvan
de formele verweren
10 Gesteld noch gebleken is dat [eiser] pro se in zijn belangen wordt getroffen waartegen hij met zijn vordering opkomt. In zoverre dient hij niet-ontvankelijk verklaard te worden. [eiser] treedt echter ook op voor zijn zoon [zoon van eiser]. In die hoedanigheid is hij ontvankelijk in zijn vordering.
11 Het bevoegd gezag om maatregelen als schorsing, verwijdering en overplaatsing te bewerkstelligen wordt in het onderhavige geval gevormd door de Raad van Bestuur van Effatha, die voorts de stichting rechtsgeldig kan vertegenwoordigen. Dit gezag heeft echter geen rechtspersoonlijkheid. Het is derhalve in gevallen als de onderhavige de stichting die in rechte kan worden betrokken, en niet de Raad van Bestuur. Voorzover [eiser] zijn vordering instelt tegen [gedaagde sub 2], dient hij derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden.
het materiële geschil
12 Van een spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
13 Kern van het geschil is de vraag of [zoon van eiser] weer dient te worden toegelaten op de praktijkschool. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, voor de beantwoording van die vraag kan worden daargelaten of het besluit van 6 mei 2003 een besluit in de zin van artt. 40 en 61 van de WEC is, aangezien niet in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de in deze artikelen neergelegde regels ter zake de totstandkoming en de beroepsmogelijkheden van een dergelijk besluit op zodanige wijze zijn geschonden dat om die reden geen uitvoering aan het besluit zal mogen worden gegeven. Zo is [eiser] gedurende de totstandkoming in voldoende mate in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren omtrent het niet (weder)toelaten van [zoon van eiser] tot de praktijkschool naar voren te brengen, zowel direkt na de schorsing als in het gesprek op 20 januari 2003. Dat Effatha acht heeft geslagen op de bezwaren van [eiser] blijkt uit de motivering van het besluit ter zake de aanleiding, de belangenafweging en de beoordeling van de voor handen zijnde alternatieven. Voorts zijn de beroepsmatig bij onderhavige zaak betrokkenen eveneens gehoord omtrent hun zienswijze.
14 De vraag die derhalve voorligt is of, gelet op alle betrokken belangen, Effatha onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig handelt jegens [zoon van eiser] door de beëindiging van het onderwijs op de praktijkschool te Zoetermeer onder gelijktijdige overgang naar het woon-werk project in Alphen aan de Rijn. Daarbij verdient opmerking dat het bevoegd gezag van de school, nu hij verantwoordelijk is voor handhaving van de orde, rust en veiligheid op de school, bij beslissingen als de onderhavige een redelijke mate van beleidsvrijheid en beslissingsvrijheid toekomt, en de voorzieningenrechter het besluit in zoverre terughoudend toetst. In het kader van de aldus te maken belangenafweging, waarbij de belangen van [zoon van eiser] en de belangen van zijn klasgenoten met name dienen te worden betrokken, is het volgende van belang.
15 [eiser] heeft de aan het besluit ten grondslag liggende voorvallen niet integraal en met kracht van argumenten bestreden. [zoon van eiser] heeft blijkens het verslag van het gesprek van 20 januari 2003 voorts tegenover een (relatieve) buitenstaander de voorvallen erkend. Dat de voorvallen verder gingen dan hetgeen tussen dove kinderen als gangbaar moet worden beschouwd is aannemelijk geworden door de verklaringen van de klasgenoten van [zoon van eiser] en de verklaringen van ouders van klasgenoten van [zoon van eiser], dat deze klasgenoten zijn gaan bedplassen. Daaraan kan niet afdoen dat enkele internaatsmedewerkers menen dat (een aantal) voorvallen niet hebben plaatsgevonden, aangezien het grotendeels voorvallen op de school en niet in het internaat betreft. Alles overziende is voldoende aannemelijk geworden dat, zoals in het besluit wordt gesteld, sprake is geweest van storend agressief (intimiderend) gedrag, en seksueel niet aanvaardbaar gedrag. Dat door dergelijk gedrag de orde, rust en veiligheid op de school wordt aangetast, is eveneens voldoende aannemelijk geworden.
16 Anders dan [eiser] stelt, blijkt uit de Curium-rapportage niet zonder meer dat [zoon van eiser] terug dient te gaan naar de praktijkschool te Zoetermeer. In de rapportage wordt immers het navolgende geconcludeerd:
"Vermits daartoe binnen school mogelijkheden zijn, verdient het ons inziens de voorkeur om onderwijs aldaar zo spoedig mogelijk te hervatten, op de voorwaarde dat bovengenoemde begeleiding binnen redelijke termijn kan worden begonnen".
Deze begeleiding bestaat blijkens de rapportage onder andere uit ondersteunende individuele gesprekken, sociale vaardigheidstraining en terugkerende oudergesprekken. In het licht van de blijkens deze rapportage noodzakelijk geachte begeleiding komt de stelling dat [zoon van eiser]s gedrag ten goede kan worden gekeerd (slechts) door hem daar nadrukkelijk op aan te spreken, voorshands niet aannemelijk voor. Door Effatha gesteld en door [eiser] onvoldoende weersproken is voorts dat een dergelijke begeleiding niet mogelijk is op de praktijkschool te Zoetermeer, doch wel bij het woon-werk project te Alphen aan de Rijn.
17 Daarbij komt dat het geboden alternatief de voorzieningenrechter redelijk voorkomt. Onweersproken is dat het doel van de plaatsing van [zoon van eiser] in het woon-werk project is, het tijdelijk verschaffen van de - door [eiser] niet bestreden - noodzakelijke begeleiding, en voorts dat 80% van de in een dergelijk project geplaatsten binnen één jaar teruggaat naar de oorspronkelijke onderwijsinstelling. Dat [zoon van eiser] zal "afglijden" is dan ook geenszins aannemelijk geworden.
18 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat niet kan worden gezegd dat Effatha met haar besluit onrechtmatig jegens [zoon van eiser] heeft gehandeld. De vordering dient derhalve te worden afgewezen.
19 [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
verklaart [eiser] pro se niet ontvankelijk in zijn vordering;
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover deze is ingesteld tegen [gedaagde sub 2];
wijst (voor het overige) de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, voor zover gevallen aan de zijde van Effatha c.s., tot op heden begroot op € 703,-- voor salaris procureur en € 205,-- voor vast recht.
Gewezen door mr. J. van der Hulst, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.