ECLI:NL:RBZWO:2003:AI1387

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
24 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
196875 CV 03-543
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kantonzaak over schadevergoeding bij verhuizing en diefstal van goederen

In deze zaak, die op 24 juli 2003 door de Rechtbank Zwolle is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap [X] B.V. en mevrouw [Y] over een verhuisovereenkomst. [X] B.V. heeft in opdracht van [Y] de inboedel van haar woning te Zwolle verhuisd naar een nieuw adres. De overeengekomen verhuisprijs bedroeg € 1.611,- inclusief BTW. Na de verhuizing heeft [Y] echter een aantal klachten geuit, waaronder diefstal van een handtasje met munten en beschadigingen aan meubelstukken. [X] B.V. heeft in eerste instantie een factuur gestuurd voor de verhuisdiensten, maar na klachten van [Y] heeft zij een creditnota van € 75,- gestuurd, wat door [Y] als onvoldoende werd beschouwd. In de procedure vorderde [X] betaling van het oorspronkelijke bedrag, terwijl [Y] in reconventie schadevergoeding eiste voor de gestolen en beschadigde goederen. De kantonrechter oordeelde dat [Y] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de vordering van [X] tot een bedrag van € 1.350,58 toewijsbaar was. De rechter wees erop dat [Y] niet in gebreke had gesteld en dat de schadevergoeding voor de verdwenen spullen niet kon worden toegewezen zonder bewijs van toerekenbare tekortkoming van [X]. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering door [Y] met betrekking tot de diefstal.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Deventer
zaaknr.: 196875 CV 03-543
datum : 24 juli 2003
Vonnis in de zaak van:
De besloten vennootschap [X] B.V.,
h.o.d.n. [X],
gevestigd en kantoorhoudende te [Woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde A.M.C. van den Bos, gerechtsdeurwaarder te Deventer,
tegen
mevrouw [Y],
wonende te [Woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te 7413 BV Deventer, Burgemeester van Heemstralaan 48.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- het antwoord van de gedaagde partij en de eis in reconventie
- de nadere toelichting van partijen zowel in conventie als in reconventie.
Het geschil
in conventie:
Eiseres (hierna: [X]) vordert betaling van een in opdracht en voor rekening van gedaagde uitgevoerde verhuizing ten bedrage van € 1.536,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en rente. Bij repliek heeft [X] haar vordering vermeerderd met een bedrag groot € 75,00. Gedaagde (hierna: [Y]) heeft de vordering bestreden, stellende dat [X] in de uitvoering van de opgedragen verhuizing dermate toerekenbaar is tekortgeschoten dat zij geen aanspraak heeft op betaling van de overeengekomen, thans gevorderde vergoeding. Subsidiair heeft zij zich beroepen op de "exceptio non adimpleti contractus", stellende dat, zolang de door haar geleden schade niet is vergoed, zij niet tot betaling van de overeengekomen vergoeding gehouden is.
in reconventie:
[Y] heeft vergoeding gevorderd van schade tot een totaalbedrag van € 1.677,77, te vermeerderen met wettelijke rente, als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van [X] in de nakoming van haar verbintenis, daaruit bestaande dat een aantal eigendommen zijn verdwenen (volgens [Y] door (personeel van) [X] gestolen), dat enige van de vervoerde meubelstukken zijn beschadigd en tenslotte dat [X] een deel van de spullen van [Y] in het geheel niet heeft verhuisd, zodat zij dat zelf moest doen. [X] heeft die vordering gemotiveerd betwist.
De beoordeling
In conventie
1.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast:
a. Op of omstreeks 7 januari 2002 zijn partijen overeengekomen dat [X] in opdracht en voor rekening van [Y] de aan [Y] toebehorende inboedel in de woning te Zwolle aan de Kamerledenlaan 66 zou verhuizen naar het adres Thomas Wildey 326 te [Woonplaats] voor een verhuisprijs van € 1.611,- inclusief BTW (hierna: de verhuisovereenkomst).
b. Op 20 en 21 februari 2002 is de verhuizing uitgevoerd.
c. Op 28 februari 2002 heeft [X] voor deze verhuizing aan [Y] een factuur gezonden ad € 1.611,- inclusief BTW.
d. Op 11 juni 2002 heeft [Y] bij de wijkagent Ten Hage aangifte gedaan van diefstal van een handtasje met enige - deels oude - munten.
e. Op 27 juni 2002 heeft [X] aan [Y] een credit-nota gezonden ad € 75,- als reactie op de klacht van [Y] dat niet de volledige inhoud van haar badkamer (en van enige keukenkastjes) was verhuisd.
2.
Bij dagvaarding heeft [X] aanvankelijk de oorspronkelijke verhuisprijs, verminderd met de credit-nota ad € 75,-, en dus in totaal een bedrag in hoofdsom groot € 1.536,- gevorderd. Nadat [Y] bij antwoord had opgemerkt dat die creditering ontoereikend was (en in dat verband in reconventie een bedrag vorderde van € 225,-), heeft [X], stellende dat daaromtrent dan kennelijk geen overeenstemming was bereikt, die credit-nota alsnog ingetrokken en haar vordering vermeerderd tot het oorspronkelijke bedrag van de verhuisprijs ad € 1.611,-.
3.
[Y] heeft niet bestreden dat zij heeft ingestemd met betaling van de gevorderde verhuisprijs ad € 1.611,-. Zij heeft voor haar verweer tegen de gevorderde betaling slechts verwezen naar de door haar gestelde diefstal van een tasje met enige (deels oude) munten door (personeel van) [X], naar beschadigingen aan enige van de door [X] verhuisde meubelstukken (groeven en krassen in een wortelnoten salontafel, een door ontzetting beschadigd eikenhouten kabinet en een aan de voorzijde onderaan beschadigde linnenkast) en naar het niet verhuizen van een deel van haar spullen.
4.
Dat verweer is rechtens onvoldoende.
[Y] verwijt [X] in de eerste plaats wanprestatie te hebben gepleegd. Dit verwijt ziet daarmee op de volgens [Y] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de uit de verhuisovereenkomst voortvloeiende hoofdverplichting van [X] als bedoeld in artikel 8:1173, eerste lid BW: de verhuizer is verplicht de verhuisgoederen ter bestemming af te leveren en wel in de staat, waarin zij hem uit hoofde van artikel 1172 ter verpakking of demontage, dan wel in de staat, waarin zij hem ten vervoer ter beschikking zijn gesteld.
Wie aldus een ander een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis (wanprestatie) verwijt kan enkel aan zijn eigen verplichting tot nakoming van de overeenkomst ontkomen door ofwel ontbinding van die overeenkomst te vorderen (zodat na eventuele toewijzing van die vordering de overeenkomst geacht wordt nimmer te hebben bestaan), ofwel (als de eigen verplichting bestaat in de betaling van een geldsom) een geldig beroep op verrekening met een tegenvordering doen.
4.1
[Y] heeft in reconventie geen ontbinding van de verhuisovereenkomst gevorderd, zodat over de gerechtvaardigdheid van een dergelijke vordering ook geen oordeel gegeven kan worden.
4.2
In conventie heeft [Y] evenmin een beroep op verrekening gedaan. Indien al in haar stellingen in conventie een toegedekt beroep op verrekening zou moeten worden gelezen, gaat dat beroep niet op. Ingevolge artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Dit laatste is het geval, nu de tegenvordering van [Y] door [X] gemotiveerd is betwist, en die tegenvordering vooralsnog door niets anders dan (deels gedurfde) beweringen van [Y] zelf is ondersteund, daar waar de bewijslast inzake de gestelde tekortkoming van [X] op [Y] rust. Zo is de bewering van diefstal door (personeel van) [X] door niets anders gestaafd dan door de verklaring van [Y] zelf dat zij het door haar bedoelde tasje met munten na de verhuizing miste. Die feitelijke constatering is wellicht voldoende aanleiding voor een aangifte bij de politie wegens diefstal, doch voor een gerichte beschuldiging aan het adres van (personeelsleden van) [X] is zulks bepaald ontoereikend. De gestelde beschadigingen kunnen, ervan uitgaande dat daarvan daadwerkelijk sprake is, door de verhuizing zijn ontstaan maar dat hoeft natuurlijk niet. Het gaat, zo blijkt uit het verweer van [Y], om oud (deels antiek) meubilair en uit de door [Y] overgelegde verklaring van Hekkers en Van 't Spijker, meubelmakerij te [Woonplaats], blijkt niets anders dan een opsomming van de door dit bedrijf uitgevoerde (herstel- of restauratie-)werkzaamheden. Of de uitgevoerde werkzaamheden noodzakelijk waren als gevolg van beschadigingen die tijdens de door [X] uitgevoerde verhuizing waren ontstaan blijkt daaruit geenszins.
4.3
Het beroep op de "exceptio non adimpleti contractus" is, volgens het bepaalde in artikel 6:262, eerste lid, BW bedoeld als verweer in een geval waarin de wederpartij de overeengekomen tegenprestatie, inclusief die inzake vervangende schadevergoeding wegens schending van die hoofdverbintenis, niet nakomt. In dit geval gaat het om een vordering van [Y] tot vervangende schadevergoeding wegens schending door [X] van haar hoofdverbintenis uit hoofde van de verhuisovereenkomst als bedoeld in artikel 8:1173, eerste lid BW (zie hiervoor onder r.o. 4). Een aantal spullen zijn, zo stelt [Y], ofwel verdwenen ten gevolge van diefstal door personeel van [X] en dus niet afgeleverd, ofwel beschadigd, ofwel op het oude adres achtergebleven en dus ook niet conform afspraak afgeleverd. Het feit dat [Y] haar vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de verdwenen spullen mede heeft gegrond op een onrechtmatige daad van [X], nu zij die vordering immers heeft gebaseerd op haar stelling dat de verdwenen spullen door (personeel van) [X] zijn gestolen, en er dus sprake is van een samenloop van een beweerdelijke niet nakoming van een verbintenis enerzijds en een beweerdelijke onrechtmatige daad anderzijds, doet geen afbreuk aan een eventuele opschortingsbevoegdheid zoals hiervoor bedoeld.
Ingevolge artikel 6:74 kan eerst een plicht, en dus een opeisbare verbintenis, tot vergoeding van schade ontstaan indien de schuldenaar in verzuim is gebracht, tenzij nakoming reeds blijvend onmogelijk is. Dit laatste is in de onderhavige situatie niet het geval, behoudens wat betreft de verdwenen spullen. Voor het overige (herstel en alsnog verhuizen) had [Y] derhalve [X] in gebreke moeten stellen. Dit is niet gebeurd, zodat [X] te dier zake nimmer in verzuim is geraakt en dus door [Y] geen beroep op een opschortingsbevoegdheid kan worden gedaan.
Wat betreft de verdwenen spullen moet nakoming blijvend onmogelijk geacht worden. Echter, geenszins staat vast dat, zo al sprake zou zijn van een tekortkoming aan de zijde van [X], deze tekortkoming aan haar kan worden toegerekend, zodat voorshands op dit punt niet gesproken kan worden van een verplichting van [X] tot (vervangende) schadevergoeding. [X] heeft niet weersproken dat deze spullen bij aanvang van de verhuizing aanwezig waren en nadien zijn verdwenen, doch wel dat deze door een medewerker van haar zouden zijn ontvreemd dan wel dat zij anderszins niet aan haar verplichtingen jegens [Y] zou hebben voldaan. Op [Y] rust in dit kader de bewijslast ten aanzien van de beweerdelijke toerekenbare tekortkoming van [X], welke tekortkoming [Y] uitsluitend heeft gebaseerd op haar stelling dat de verdwenen spullen door personeel van [X] zijn gestolen. Pas na bewijslevering zal hieromtrent geoordeeld kunnen worden. Echter, ongeacht de uitkomst van een dergelijke bewijsopdracht aan [Y], is de kantonrechter van oordeel dat een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 185,42 (gestelde waarde van het tasje en de munten) een algehele opschorting van de nakoming van de betalingsverplichting van [Y] niet kan rechtvaardigen. Opschorting is immers bij een gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming, zoals in dit geval wordt gesteld, slechts toegelaten voor zover de tekortkoming die opschorting rechtvaardigt. Aldus dient het beroep van [Y] op opschortingsbevoegdheid reeds nu tot een bedrag van € 1.350,58 te worden afgewezen. Voor het oordeel omtrent de bevoegdheid tot opschorting van betaling tot het bedrag ad € 185,42, zal de uitkomst van de procedure in reconventie bepalend zijn.
5.
De vermeerderde eis van [X] wordt niet aanvaard. Redengeving voor die vermeerdering vormt de stelling van [X], dat nu blijkens de eis in reconventie [Y] de aangeboden creditering ontoereikend acht, geen overeenstemming voor die creditering is bereikt en daaraan de rechtens noodzakelijke grondslag zou zijn ontvallen. Die stelling is onjuist. Door de klacht van [Y] omtrent het niet volledig verhuizen van de inhoud van de badkamer (en van enige keukenkastjes) zonder nader onderzoek of protest en zonder het stellen van nadere voorwaarden te honoreren door middel van het zenden van een credit-nota, moet [X] worden geacht de bezwaren van [Y] op dit punt te hebben aanvaard, althans in ieder geval haar vordering uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen onherroepelijk te hebben verminderd met € 75,-. De enkele omstandigheid dat [Y] meent dat het gecrediteerde bedrag onvoldoende is, doet daaraan niet af. Door die mening geeft [Y] immers niet te kennen het gecrediteerde bedrag niet te aanvaarden, doch enkel dat zij nog een aanvullend bedrag wenst te ontvangen.
6.
De vordering als bij dagvaarding omschreven is derhalve reeds nu tot het bedrag van € 1.350,58 voor toewijzing vatbaar en zal mitsdien voor dit deel worden toegewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de over het toe te wijzen deel van de hoofdsom gevorderde vertragingsrente. Het verweer daartegen van [Y], inhoudende dat [X] daarop geen recht heeft omdat zijdens [X] geen enkele poging zou zijn ondernomen om de zaak in der minne te regelen, houdt geen steek. Van belang is slechts of kosten gemaakt zijn en of die ook objectief bezien redelijkerwijze moesten worden gemaakt. Het verweer inzake het tegendeel is niet gevoerd, en ook overigens is niet gebleken dat die onderdelen van de vordering zonder grond zouden zijn. Wat betreft het overige zal de beslissing in conventie worden aangehouden totdat in de procedure in reconventie omtrent de vordering ten aanzien van het deel van de gestelde schade ad € 185,42 zal zijn beslist.
7.
De beslissing omtrent de proceskosten in conventie zal eveneens worden aangehouden als hiervoor onder 6 overwogen.
In reconventie
8.
Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor in conventie is overwogen.
9.
[Y] vordert vergoeding van schade als gevolg van:
- diefstal van een goudkleurig tasje en enige (deels oude) munten;
- beschadiging van een wortelnoten salontafel;
- beschadiging van een eikenhouten kabinet;
- "materiaal";
- extra verhuiskosten.
10.
[X] heeft betwist dat zij (althans haar personeel) diefstal heeft gepleegd. Zij heeft ook betwist, dat enig meubelstuk van [Y] als gevolg van de behandeling ervan door haar personeel tijdens de verhuizing is beschadigd. Zij heeft betwist dat zij door [Y] in gebreke is gesteld terzake van een eventuele tekortkoming inzake de verhuizing van enige spullen uit de badkamer en de keuken zodat zij ook niet in de gelegenheid is geweest op dat punt haar verplichting alsnog na te komen.
11.
In conventie werd reeds overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat [Y] [X] terzake van haar vorderingen in gebreke heeft gesteld. Dat betekent dat [X] terzake van de gevorderde vergoeding van schade aan meubilair en voor het zelf verhuizen van enige inboedelgoederen nimmer in verzuim is geraakt en dus die vorderingen niet toegewezen kunnen worden.
12.
Voor wat betreft de gevorderde schade als gevolg van de vermissing van het goudkleurige tasje en enige (deels oude) munten was ingebrekestelling niet nodig, omdat nakoming door [X] op dit punt blijvend onmogelijk moet worden geacht. Gezien de gemotiveerde betwisting van (ook) dit onderdeel van de vordering zijdens [X] brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat [Y] haar stelling dat deze zaken door personeel van [X] bij de uitvoering van de verhuizing volgens de overeenkomst tussen partijen zijn ontvreemd, dient te bewijzen.
De beslissing
In conventie
De kantonrechter:
- veroordeelt [Y] tegen bewijs van kwijting aan [X] te betalen een bedrag van € 1.622,58, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.350,58 vanaf 28 maart 2002 tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
- stelt [Y] in de gelegenheid te bewijzen dat personeel van [X] ter gelegenheid van de verhuizing volgens de overeenkomst tussen partijen een goudkleurig tasje, enige "VOC-muntjes" en enkele "Wilhelmina-muntjes" van haar heeft ontvreemd;
- bepaalt voorts het navolgende:
Voor overlegging van schriftelijk bewijs wordt de zaak aangehouden tot de zitting van donderdag 7 augustus 2003 te 10.15 uur.
Indien [Y] bewijs door getuigen wil leveren, moet dat voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk aan de sector kanton worden meegedeeld met opgave van het aantal getuigen dat zal worden voorgebracht.
[Y] wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat uiterlijk zeven dagen voor het verhoor ook aan de tegenpartij de namen en woonplaatsen van de getuigen moeten worden opgegeven.
Als partijen wensen dat met hun verhinderdata rekening wordt gehouden, zullen zij die eveneens voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk dienen op te geven. Vervolgens zal dan worden bepaald wanneer het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
Het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Deventer, Brink 12.
Aldus gewezen door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 24 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.