ECLI:NL:RBZWO:2003:AI1159

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
14 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 03/264
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.C. Moorman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de aanwijzing van stranden als categorie C-inrichting onder de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle op 14 augustus 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de aanwijzing van de stranden Rivièra Beach Noord en Rivièra Beach Zuid te Biddinghuizen als categorie C-inrichting volgens het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen. Verzoekster, Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Gedeputeerde Staten van Flevoland van 23 mei 2003, waarin deze stranden als gelegenheidslocatie C zijn aangewezen. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het spoedeisend belang van verzoekster tegen het belang van onmiddellijke uitvoering van het besluit afgewogen. Hij heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het voldoen aan de voorschriften van de Whvbz kosten en extra belasting met zich meebrengt voor het zwemseizoen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de aanwijzing van de stranden als categorie C-inrichting niet onredelijk is, gezien de aanwezige voorzieningen en de bedrijfsmatige exploitatie gericht op zwemmen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens zijn er geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
De Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB 03/853
UITSPRAAK
betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach B.V.,
gevestigd te Biddinghuizen,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.A.J.M. Melchers,
en
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
verweerder,
gemachtigde: mr.drs. H.H.M. Brinke-Schulte.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder van 23 mei 2003, waarbij de stranden Rivièra Beach Noord en Rivièra Beach Zuid te Biddinghuizen als een gelegenheidslocatie Categorie C in de zin van het Besluit Hygiëne en veiligheid badinrichtingen (hierna: het Besluit) en zwemgelegenheden zijn aangewezen.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft verweerder de stranden Rivièra Beach Noord en Rivièra Beach Zuid te Biddinghuizen als een gelegenheidslocatie Categorie C in de zin van het Besluit aangewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 13 juni 2003 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Bij schrijven van 4 juli 2003 heeft verzoekster zich gewend tot de voorzieningenrechter met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 augustus 2003, waar partijen zijn verschenen en hun standpunten in persoon en bij monde van genoemde gemachtigden hebben toegelicht.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit in aanmerking genomen dient te worden nagegaan of met betrekking tot het besluit van verweerder d.d. 23 mei 2003, het belang van verzoekster bij een onverwijlde voorlopige voorziening opweegt tegen het belang van onmiddellijke uitvoering van bedoeld besluit.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Beoordeling van het verzoek
Ten aanzien van het spoedeisend belang
De Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) verbindt aan de aanwijzing van een badinrichting als categorie C-inrichting het gevolg dat de inrichting aan de in het Besluit genoemde voorschriften moet voldoen. Nu het voldoen aan deze voorschriften voor verzoekster nog dit zwemseizoen -immers, dat is nog niet voorbij- kosten en extra belasting meebrengen, heeft zij voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Bovendien zal verzoekster bij het niet voldoen aan deze voorschriften aansprakelijk zijn indien zich calamiteiten voordoen. De voorzieningenrechter volgt dan ook niet de stelling van verweerder ter zitting, dat een voorlopige voorziening niet nodig was nu verzoekster nog geen enkel nadeel heeft ondervonden van de categoriewijziging.
Ten aanzien van de inhoud
Ingevolge artikel 1 van Whvbz wordt onder badinrichting verstaan: een voor het publiek of voor personen, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën, toegankelijke plaats, welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen of baden, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen, getimmerten en uitrustingen.
Ingevolge artikel 10b, eerste lid, van de Whvbz houden gedeputeerde staten een lijst aan van de badinrichtingen in oppervlaktewater en van de andere plaatsen waar door een aanmerkelijk aantal personen in oppervlaktewater pleegt te worden gezwommen.
Ter uitwerking van de in de Whvbz vastgestelde regels is het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (hierna: Besluit) vastgesteld. In het Besluit zijn de volgende categorieën van badinrichtingen en zwemgelegenheden aangewezen: A, B, C en D. De hoofdstukken II, III, IV en V van het Besluit bevatten voorschriften voor respectievelijk categorie A, B, C en D badinrichtingen en zwemgelegenheden.
Blijkens het Besluit worden onder genoemde categorieën inrichtingen verstaan: categorie A (artikel 2 e.v.): badinrichtingen, ingericht voor het zwemmen of baden anders dan in oppervlaktewater en waarvan tenminste één bassin een wateroppervlakte van 2 m2 of meer heeft en dieper is dan 0,50 meter.
categorie B (artikel 26 e.v.) badinrichtingen, ingericht voor het zwemmen of baden anders dan in oppervlaktewater en waarvan tenminste één bassin een wateroppervlakte van 2 m2 of meer heeft en geen van de bassins dieper is dan 0,50 meter;
categorie C (artikel 34 e.v.): badinrichtingen, ingericht voor het zwemmen of baden in oppervlaktewater;
categorie D (artikel 44 e.v.): de op grond van artikel 10b van de wet geïnventariseerde plaatsen, voor zover het geen badinrichtingen zijn.
Niet in geding is dat de betreffende stranden niet kunnen worden aangemerkt als een categorie A of een categorie B inrichting. Vastgesteld wordt voorts, dat het onderscheid tussen categorie C en categorie D daarin is gelegen dat categorie C inrichtingen zijn aangemerkt als badinrichting in de zin van de wet en gelet op de definitiebepaling derhalve specifiek zijn ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen of baden (in oppervlaktewater), tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen, getimmerten en uitrusting. Categorie D zwemgelegenheden daarentegen kunnen niet als badinrichting worden aangemerkt –deze zijn derhalve niet specifiek ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen of baden met bijbehorende terreinen, gebouwen, getimmerten en uitrusting- terwijl daar wel door een aanmerkelijk aantal personen pleegt te worden gezwommen.
Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit wordt ten aanzien van categorie C inrichtingen het volgende vermeld. De term inrichting duidt er op dat sprake moet zijn van verschillende bouwkundige voorzieningen ten behoeve van de zwemmers zoals douches, toiletten, een afrastering en dergelijke. Veelal zal er ook sprake zijn van toezicht en entreeheffing. In de Nota wordt verder aangegeven dat een sluitende definitie van het begrip categorie C zweminrichting moeilijk te geven is. In het algemeen moet sprake zijn van een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het zwemmen. In ieder geval zal er een houder zijn die gelegenheid geeft tot zwemmen, waarbij de term houder inhoudt dat de zweminrichting voor diens rekening en risico komt.
In grensgevallen zal uiteindelijk het college van gedeputeerde staten, welke college immers zowel de ingerichte als de niet ingerichte zwemgelegenheden in oppervlakte water moet inventariseren, kunnen bepalen van welke categorie sprake is en aan welke voorschriften moet worden voldaan.
In de Nota van Toelichting wordt ten aanzien van categorie D inrichtingen vermeld dat bij dergelijke vrije zwemgelegenheden geen of slechts weinig voorzieningen aanwezig zijn. De wet biedt geen basis om voor deze categorie zwemgelegenheden veiligheidseisen te stellen.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit wordt onder houder verstaan: houder van een badinrichting.
Gedeputeerde staten hanteren bij het beoordelen van de vraag, tot welke categorie een zwemgelegenheid in het openbaar water behoort, het volgende uitgangspunt:
- wanneer een zwemgelegenheid voldoet aan drie criteria dan valt deze onder categorie C;
- wanneer aan een of geen enkel criterium wordt voldaan, dan valt deze onder categorie D.
Dit uitgangspunt komt de voorzieningenrechter niet onjuist of onredelijk voor.
Verweerder heeft Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach aangewezen als categorie C-inrichting omdat is voldaan aan drie van de vier in de Nota genoemde criteria, te weten bouwkundige voorzieningen, de aanwezigheid van afrastering en een bedrijfsmatige exploitatie, welke tevens is gericht op het zwemmen. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder de in de Nota vastgelegde criteria op onjuiste wijze heeft gehanteerd. Zo wordt de aanwezigheid van een afrastering in de Nota genoemd in samenhang met de aanwezigheid van overige zogenaamde bouwkundige voorzieningen als douches en toiletten, zodat verweerder de aanwezigheid van een afrastering niet als afzonderlijk criterium kon formuleren. Bovendien wordt de statusverandering van de stranden zo voornamelijk gebaseerd op het gegeven dat de zwemgelegenheid door plaatsing van een hekwerk niet meer vrij toegankelijk zou zijn, waardoor een te zware kwalificatie aan het hebben van een afrastering wordt toegekend. Voorts ontbreekt op de stranden de voor een categorie C-zwemgelegenheid noodzakelijk aanwezige kleedruimten en kledingbergingen. Volgens verzoekster is de gestelde bedrijfsmatige exploitatie niet primair gericht op zwemmen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter past Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach binnen de omschrijving die in de Nota voor een categorie C-inrichting is gegeven. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is Rivièra Recreatie Centrum een recreatiepark, waarbij een pakket aan voorzieningen wordt aangeboden, waaronder een aan het water gelegen camping. Rondom het terrein –het strand daarbij inbegrepen- staat een hekwerk terwijl blijkens het ter zitting door verweerder gestelde, hetgeen door verzoeker niet ontkend is, bij de doorgangen in dat hek borden met opschrift ‘eigen terrein’ zijn geplaatst. In en langs het water zijn voorzieningen aangebracht. Zo is in het water een drijflijn aanwezig en is op het strand een bord geplaatst met de tekst ‘achter drijflijnen niet geschikt voor ongeoefende zwemmers’. Voorts is voor kinderen een deel van het water afgezet.
Voor het recreatiecentrum wordt blijkens de stukken reclame gemaakt, o.a. via internet en middels brochures, waarbij tevens wordt gewezen op de aanwezigheid van zwemgelegenheid en het voor kinderen afgezette zwemgedeelte.
Verzoekster kan als eigenaar en exploitant van het park met de camping die direct aan het water is gelegen naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tevens worden aangemerkt als houder van de badinrichting.
Immers, verzoekster geeft als eigenaar en exploitant van het park en de aan het water gelegen camping met zandstrand gelegenheid tot zwemmen. Door haar zijn voorzieningen getroffen zoals toiletten en deze worden ook door haar onderhouden en schoongehouden. Ook de in het water aangebrachte drijflijn, het op het strand geplaatste bord met opschrift ‘achter drijflijnen niet geschikt voor ongeoefende zwemmers’ alsmede de omstandigheid dat verzoekster een deel van het water heeft afgezet voor kinderen bevestigen naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoekster de zwemgelegenheid tot haar verantwoordelijkheid rekent en dat de zwemgelegenheid voor haar rekening en risico komt.
Aan het hekwerk en de borden met opschrift ‘eigen terrein’ rondom het terrein, waardoor het strand volgens verweerder niet meer vrij toegankelijk zou zijn, komt –gelet op het ontbreken van deze voorwaarde in de Nota- naar voorlopig oordeel geen doorslaggevende betekenis toe, maar hiermee wordt naar buiten toe wel –mede- de indruk gewekt dat sprake is van een speciaal daartoe ingericht zwemstrand met de nodige voorzieningen waar veilig kan worden gezwommen. Dat in het hekwerk toegangspoorten aanwezig zijn die alleen ’s avonds dichtgaan en het strand derhalve ook toegankelijk is voor bezoekers die niet op de camping staan doet daar niet aan af. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mogen bezoekers van de zwemgelegenheid, ongeacht of zij al dan niet gebruik maken van de bijbehorende camping, er gelet op de aanwezige voorzieningen en door reclame naar buiten toe gewekte indruk van het geheel, op vertrouwen dat ook de zwemgelegenheid onder toezicht en verantwoordelijkheid van Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach valt en dat aan een aantal eisen wordt voldaan met betrekking tot de inrichting en veiligheid van de zwemgelegenheid. Gelet op het vorenstaande is er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een houder die gelegenheid geeft tot zwemmen.
Voorts is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van bedrijfsmatige exploitatie die tevens gericht is op het zwemmen. Dat het gebruik van het water een nevenactiviteit is die voortkomt uit de hoofdactiviteit, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af. Uit de Nota kan niet worden afgeleid dat de bedrijfsmatige exploitatie uitsluitend of primair gericht moet zijn op het zwemmen.
Verder is niet in geding dat op de betreffende stranden sprake is van bouwkundige voorzieningen in de vorm van douches, toiletten en een afrastering, terwijl in het onderhoud daarvan door verzoekster wordt voorzien.
Gelet op het bovenstaande past Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach in de in de Nota gegeven beschrijving voor categorie C- inrichtingen alsook in het het daaromtrent door verweerder geformuleerde ‘beleid’. Dat geen toezicht door badmeesters wordt gehouden, er geen kleedruimtes zijn en er geen entreegeld wordt geheven doet, anders dan verzoekster meent, daar niet aan af. Er is immers geen sprake van harde voorwaarden en een sluitende definitie van het begrip C-inrichting.
De stelling van verzoekster, dat andere stranden, zoals het Erkemederstrand, die vergelijkbaar zijn met het strand van verzoekster, niet zijn aangewezen als categorie C-inrichting kan niet tot een ander oordeel leiden.
Daaromtrent wordt overwogen dat, blijkens het gestelde door verweerder ter zitting, in de rede ligt dat deze stranden in de toekomst ook als een categorie C-inrichting zullen worden aangewezen indien zij aan de daarvoor geldende criteria voldoen. Voorlopig is voor de categorie-indeling slechts gekeken naar de stranden die onder de gemeente Dronten vallen naar aanleiding van de privatisering van de stranden in die gemeente. De voorzieningenrechter acht dit niet onjuist of onredelijk.
De stelling van verzoekster, dat het er op lijkt dat de eigendomsovergang van Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach de oorzaak is van de categoriewijziging nu de feitelijke situatie niet gewijzigd is, leidt, wat daar ook van zij, niet tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd was tot de categoriewijziging. Vastgesteld moet immers worden dat Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach past binnen de in de Nota vermelde omschrijving van categorie C-inrichtingen, op grond waarvan verweerder tot de categoriewijziging heeft kunnen komen. Dat Rivièra Recreatie Centrum/ Rivièra Beach al eerder binnen de omschrijving van een categorie C-inrichting paste leidt niet tot het oordeel dat verweerder tot de categoriewijziging thans niet meer bevoegd was.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. Het belang van verzoekster bij een onverwijlde voorlopige voorziening weegt dan ook niet op tegen het belang van onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit. Overigens kunnen de met de uitvoering van het besluit gepaard gaande kosten in een eventuele bodemprocedure, mocht daarin anders worden geoordeeld, op verweerder verhaald worden.
Gelet op het bovenstaande is er geen reden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening moet daarom worden afgewezen.
Er bestaan geen termen voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. H.C. Moorman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.K. Heiting als griffier op 14 augustus 2003.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open
afschrift verzonden op 14 augustus 2003.