ECLI:NL:RBZWO:2003:AH9173

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
30 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/985 ZW
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een Ziektewet-uitkering en voorschot bij onzekerheid over loondoorbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle op 30 juni 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, A, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W. de Klein, heeft een beroep ingesteld tegen de weigering van het UWV om hem met ingang van 15 augustus 2001 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, die verweerder had opgedragen om voorschotten op een uitkering te betalen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onzekerheid bestond over het recht van eiser op loondoorbetaling door zijn voormalige werkgever, de gemeente X, en dat dit een grond was voor het UWV om een voorschot te weigeren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 6 augustus 2001 ziek was gemeld en dat hij op 15 augustus 2001 ontslag had gekregen. Eiser had bezwaar aangetekend tegen dit ontslag, maar er was nog geen beslissing op dat bezwaar genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, zolang het ontslagbesluit niet rechtens onaantastbaar is, er onzekerheid blijft bestaan over de verplichting van de gemeente X om eiser zijn bezoldiging door te betalen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het UWV op goede gronden de aanvraag voor een ZW-uitkering en het verzoek om een voorschot heeft afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om een partij te veroordelen in de kosten van de procedure. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 02/985 ZW
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. W. de Klein, Abvakabo FNV te Amsterdam
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling: UWV USZO), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 5 september 2002.
2. Feiten en procesverloop
Eiser was werkzaam als ambtenaar in vaste dienst van de gemeente X ([...]). Bij brief van 5 juni 2001 is eiser ingaande 15 augustus 2001 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor de verdere vervulling van zijn functie, anders dan wegens ziekte of gebrek. Eisers bezoldiging is tot 15 augustus 2001 doorbetaald. Tegen het ontslagbesluit heeft eiser bezwaar aangetekend. Tot op heden is op dit bezwaar nog niet beslist.
Op 6 augustus 2001 heeft eiser zich ziek gemeld. Eiser heeft verweerder verzocht om hem met ingang van 15 augustus 2001 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Bij besluit van 15 mei 2002 heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 15 augustus 2001 een ZW-uitkering toe te kennen, onder de overweging dat nog niet vast staat of hij recht heeft op loondoorbetaling.
Op 25 juni 2002 heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend.
Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak gedateerd 19 juli 2002 heeft de voorzieningenrechter gelast dat verweerder vanaf 25 juni 2002 (datum verzoek) aan eiser voorschotten op een uitkering krachtens de ZW betaalbaar stelt op basis van 70% van het voor eiser geldende dagloon;
Bij het bestreden besluit is het tegen de weigering van ZW-uitkering aangetekende bezwaar ongegrond verklaard.
Op 11 september 2002 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 18 oktober 2002 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 27 maart 2003 ter zitting behandeld.
Eiser is verschenen bij gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.H. Languth.
De behandeling van de zaak is ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nog nadere stukken in het geding te brengen. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om vervolgens de zaak af te doen zonder nadere zitting.
3. Motivering
Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser met ingang van 15 augustus 2001 op grond van de ZW aanspraak heeft op een uitkering dan wel een voorschot op een uitkering.
In eerste instantie is bij de rechtbank de vraag gerezen of eiser nog wel een belang heeft bij een uitspraak in deze zaak, nu hij naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juli 2002 van verweerder een betaling met volledige terugwerkende kracht heeft ontvangen waarvan – gelet op de vermelding van de betaling- de indruk zou kunnen ontstaan dat het niet gaat om een voorschot maar om een uitkering. Deze uitkering zou slechts van eiser kunnen worden teruggevorderd na een beslissing ter zake waartegen eiser weer beroep kan instellen.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegezegd op dit punt opheldering te zullen verstrekken maar heeft dit nagelaten. Op grond van telefonisch contact van de griffier met verweerder moet thans worden aangenomen dat er geen sprake is van een formele beslissing tot toekenning van een uitkering, zodat moet worden aangenomen dat eiser een voorschot is betaald dat op eerste vordering terugbetaald dient te worden.
Derhalve heeft eiser nog steeds belang bij een beslissing in deze zaak.
De rechtbank overweegt dan het volgende.
Op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde bij verhindering wegens ziekte om zijn dienst te verrichten of zijn ambt te vervullen recht heeft op bezoldiging als bedoeld in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt, dan wel indien het recht op die bezoldiging op grond van een reden overeenkomstig artikel 629, derde, vijfde, zesde of negende lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
Op grond van artikel 47a, eerste lid van de ZW kan verweerder het ziekengeld over een door hem te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien
onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van het ziekengeld of de
hoogte van het te betalen bedrag aan ziekengeld
Op grond van artikel 47a, tweede lid van de ZW betaalt verweerder geen voorschot indien onzekerheid bestaat over het recht op loon als bedoeld in art. 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of het recht op bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim.
Verweerder heeft in het bestreden besluit (impliciet) vooralsnog geweigerd om een uitkering ingevolge de ZW te betalen en (expliciet)) om een voorschot op een ziektewetuitkering te betalen omdat nog steeds onzekerheid bestaat over het recht van eiser op loon doordat nog steeds niet vast staat of het bezwaar van eiser tegen het ontslagbesluit van de gemeente X, [...], gegrond zal worden verklaard.
Verweerder heeft bij verweerschrift onder verwijzing naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (zaak AWB 02-1341 ZW), aangegeven dat nu op grond van artikel 29, eerste lid, onder b geen recht op uitkering bestaat, van een voorschotbetaling op grond van artikel 47a ZW evenmin sprake kan zijn.
Vaststaat dat eiser ten tijde van zijn ziekmelding d.d. 6 augustus 2001 bij de gemeente X ([...]) in vaste ambtelijke aanstelling werkzaam was als reiniger. Eiser heeft tegen zijn ontslag per 15 augustus 2001 wegens ongeschiktheid anders dan uit hoofde van ziels- of lichaamsgebreken bezwaar gemaakt. Zoals ter zitting namens eiser is verklaard is dit bezwaar inmiddels wel behandeld maar is een beslissing op het bezwaar aangehouden om te bezien of alsnog een schikking mogelijk is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerders stelling in het verweerschrift dat gelet op de genoemde uitspraak van de rechtbank Haarlem vast staat dat eiser jegens de gemeente X in verband met zijn arbeidsongeschiktheid hoe dan ook aanspraak heeft op doorbetaling van bezoldiging zodat hij geen recht heeft op ziekengeld en dus ook niet op een voorschot, wordt gepasseerd.
De uitspraak van de rechtbank Haarlem is gebaseerd op de toepasselijkheid van het artikel 531 van het Ambtenarenreglement van de gemeente X op de arbeidsverhouding tussen eiser en die gemeente.
Na afloop van de zitting heeft eisers gemachtigde echter stukken ingezonden waaruit blijkt dat genoemde bepaling met ingang 1 januari 2001 is komen te vervallen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 47a, tweede lid van de ZW, in de onzekerheid of eiser jegens zijn (voormalige) werkgever nog aanspraak heeft op loonbetaling tijdens ziekte, wel aanleiding kunnen zien om een voorschot te weigeren. Zolang het ontslagbesluit nog niet rechtens onaantastbaar is geworden, is die onzekerheid over de verplichting van de gemeente X om eiser zijn bezoldiging door te betalen aanwezig.
Anders dan de voorzieningenrechter ziet de rechtbank op dit punt geen grond om voorbij te gaan aan de duidelijke bewoordingen van genoemde bepaling. Uit de toelichting bij deze bepaling (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 641, nr. 3 blz .11) blijkt dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om ingeval twijfel over de vraag of iemand recht heeft op loondoorbetaling of onder de “vangnetvoorziening” van de ZW valt, een voorschot op een eventuele Zw uitkering te laten verstrekken. Dat daardoor een belanghebbende gedurende langere tijd noch aanspraak heeft op een uitkering of voorschot, noch op betaling van bezoldiging is kennelijk een consequentie die de wetgever voor lief wenst te nemen.
Nu eiser in verband met de genoemde onzekerheid geen aanspraak had op een voorschot heeft verweerder gelet op het bepaalde in artikel 47a, eerste lid van de ZW op goede grond (vooralsnog) geweigerd een uitkering te verstrekken.
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. J.H.M. Hesseling en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2003 in tegenwoordigheid van G. Ballast als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op