ECLI:NL:RBZWO:2003:AH9100

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
17 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
188845 CV 02-4181
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurtermijnen en ontbinding huurovereenkomst door woningbouwvereniging

In deze zaak vorderde de Woningbouwvereniging Door Eendracht Sterk (DES) betaling van een groot aantal huurtermijnen, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De gedaagde partij verweerde zich door te stellen dat er geen huurovereenkomst bestond, waardoor alle vorderingen die hierop gebaseerd waren, afgewezen dienden te worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde al jaren een standplaats voor een woonwagen in gebruik had, maar geen vergoeding betaalde voor dit gebruik.

DES stelde dat de gedaagde de standplaats op basis van een huurovereenkomst in gebruik had, verwijzend naar wijzigingen in de Woonwagenwet en de Huisvestingswet. DES voerde aan dat de standplaats als woonruimte was aangemerkt. De kantonrechter wees echter op een eerdere uitspraak waarin was vastgesteld dat er geen huurovereenkomst bestond tussen de gedaagde en de gemeente. De kantonrechter concludeerde dat DES niet had aangetoond dat er een huurovereenkomst was ontstaan.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van DES in al haar onderdelen uitging van het bestaan van een huurovereenkomst, wat niet was aangetoond. De vordering werd dan ook afgewezen. DES werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde waren begroot op € 450,- voor het salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitgesproken in de openbare terechtzitting van 17 juni 2003, waarbij de kantonrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Zwolle
Zaaknr.: 188845 CV 02-4181
datum : 17 juni 2003
Vonnis in de zaak van:
WONINGBOUWVERENIGING DOOR EENDRACHT STERK,
gevestigd te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. A.C. Kastelein-van Zuylen,
rolgemachtigde A. Agterhuis, gerechtsdeurwaarder te Zwolle,
tegen
GEDAAGDE,
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding van28 november 2002
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
DES vordert betaling van een groot aantal huurtermijnen alsmede de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Gedaagde verweert zich tegen de vordering en voert daartoe aan dat er in het geheel geen sprake is van een huurovereenkomst zodat alle vorderingen die op dat -verkeerde- standpunt zijn gebaseerd, moeten worden afgewezen.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat vast dat Gedaagde over een reeks van jaren in gebruik heeft een standplaats voor een woonwagen te [woonplaats]. Voorts staat vast dat Gedaagde op dit moment geen vergoeding betaalt voor dit gebruik.
2.
DES is van mening dat Gedaagde de standplaats op grond van een huurovereenkomst in gebruik heeft. Zij voert daartoe aan dat de Woonwagenwet op 1 maart 1999 is ingetrokken en dat tegelijkertijd de Huisvestingswet en de Huurprijzenwet zijn gewijzigd en dat in die laatste documenten een standplaats als woonruimte is geduid. Voorts wijst DES op een uitspraak van de kantonrechter te Emmen en de bekrachtiging daarvan in appel door de rechtbank te Assen.
3.
Reeds eerder en wel bij vonnis van 29 september 1992 heeft de kantonrechter als zijn oordeel uitgesproken dat niet was aangetoond dat tussen partijen (destijds de gemeente en Gedaagde ten aanzien van dezelfde standplaats) een huurovereenkomst bestond. Waarom deze overeenkomst er nu wel is, wordt in de stukken niet op overtuigende wijze uiteengezet.
4.
Gedaagde heeft terecht gewezen op artikel IX van de Wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten (Stb. 459). In dit artikel van het overgangsrecht is vastgelegd dat als gevolg van de intrekking van de Woonwagenwet en dus ook van de daarin vervatte retributie of precario regeling, B&W een bepaalde procedure moeten volgen teneinde met diegenen die onder bedoelde regeling vielen huurovereenkomsten aan te gaan. Dat betekent minst genomen dat huurovereenkomsten in die gevallen niet werden voorondersteld. De slotzin van deze bepaling maakt duidelijk dat tegen de wil van de gebruiker van de standplaats geen huurovereenkomst tot stand kan komen. Dit is natuurlijk niet verwonderlijk waar in ons recht overeenkomsten zijn gebaseerd op wilsovereenstemming. Wel was in de procedure ingebouwd dat indien de gebruiker niet of niet tijdig bezwaar zou maken tegen het huurvoorstel van B&W deze overeenstemming werd verondersteld en er vervolgens van rechtswege een huurovereenkomst tot stand kwam. Dit staat helder te lezen in het vierde lid van artikel IX, luidende:
De rechtsbetrekking tussen de gemeente en de persoon die (...) retributie verschuldigd is voor een standplaats, wordt, indien de in dit lid gevolgde procedure is gevolgd, op dat tijdstip van rechtswege omgezet in een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte, als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek.
5.
Deze regeling is in de wet gebracht bij Tweede nota van wijziging (Wetsvoorstel 25.333, nr. 8, 10 maart 1988). In de Toelichting op deze wijziging wordt nog aandacht geschonken aan hetgeen rechtens zal zijn, indien de huurder geen huurovereenkomst (uiteraard nadat deze is aangeboden) tekent en de gemeente ook geen nieuwe retributieverordening heeft opgesteld. Gedaagde zal zich moeten afvragen met welk recht of op grond van welke titel hij thans een standplaats inneemt, nu van huur (nog) geen sprake is en van een staangeldverordening geen sprake meer is.
6.
De kantonrechter kan DES niet volgen in haar verwijzing naar de uitspraak van zijn ambtgenoot in Emmen. Uit de tekst van de appeluitspraak, zoals die door haar in het geding is gebracht, blijkt evident dat in dat geval wel sprake was van een huurovereenkomst.
Evenmin snijdt de verwijzing naar de Huurprijzenwet enig hout: deze wet geldt zonder twijfel ook voor standplaatsen maar dan zoals DES terecht zelf citeert: bij huur en verhuur van standplaatsen.
7.
De vordering gaat in al haar onderdelen uit van het bestaan van een huurovereenkomst. DES heeft geenszins aangetoond dat tussen partijen een dergelijke overeenkomst is gaan gelden. Hierop moet de vordering stranden.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van DES af;
- veroordeelt DES in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Gedaagde begroot op:
* € 450,- voor salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 17 juni 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.