ECLI:NL:RBZWO:2003:AF9640

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
4 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
201995 HA VERZ 03-390
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en ouderschapsverlof

In deze zaak heeft de kantonrechter op 4 juni 2003 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap B.V. Verzoekster en Gisela Verweerster. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Bosma, heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verandering in de omstandigheden, terwijl Verweerster, vertegenwoordigd door mr. A.M. Heijnen, dit verzoek heeft bestreden. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 mei 2003, waarbij zowel de directeur als de adjunct-directeur van Verzoekster aanwezig waren, evenals Verweerster en haar gemachtigde.

Verweerster was sinds 1 april 2001 in dienst bij Verzoekster als verkoopadviseuse en had recht op ouderschapsverlof. Na haar zwangerschapsverlof heeft zij Verzoekster verzocht om haar arbeidsduur te verminderen van 5 naar 4 dagen per week, wat door Verzoekster werd afgewezen. Verzoekster stelde dat de werkdruk dit niet toeliet en dat er een verslechterde bedrijfseconomische situatie was, wat leidde tot de noodzaak om het aantal vertegenwoordigers te verminderen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat het ontslag van Verweerster gerechtvaardigd was. De rechter oordeelde dat Verweerster recht had op ouderschapsverlof en dat haar verzoek om de arbeidsduur aan te passen niet als een proefperiode kon worden beschouwd. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en Verzoekster veroordeeld in de proceskosten van Verweerster, vastgesteld op € 360 voor het salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Zwolle
zaaknr.: 201995 HA VERZ 03-390
datum : 4 juni 2003
BESCHIKKING OP EEN VERZOEK TOT ONTBINDING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
in de zaak van:
de besloten vennootschap B.V. VERZOEKSTER,
gevestigd te VESTIGINGSPLAATS,
verzoekende partij, verder ook te noemen "Verzoekster"
gemachtigde mr. M. Bosma, advocaat te Zwolle,
tegen
GISELA VERWEERSTER,
wonende te WOONPLAATS,
verwerende partij, verder ook te noemen "Verweerster"
gemachtigde mr. A.M. Heijnen, verbonden aan Achmea Rechtsbijstand te Amsterdam.
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
De mondelinge behandeling is gehouden op 19 mei 2003.
Verschenen zijn:
- namens de vennootschap: de heer X, algemeen directeur
en de heer Y, adjunct directeur,
- Verweerster,
- beide voornoemde gemachtigden.
Het geschil
Verzoekster heeft verzocht de arbeidsovereenkomst tussen haar en Verweerster te ontbinden wegens een verandering in de omstandigheden.
Verweerster heeft dit verzoek bestreden.
De beoordeling
1.
Als erkend of niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende vast.
Verweerster, thans 30 jaar oud, is op 1 april 2001 in loondienst van Verzoekster getreden in de functie van verkoopadviseuse (vertegenwoordigster) voor het rayon noordwest Nederland. Verzoekster is fabrikant van en groothandel in tapijt en vloerbedekking.
Het salaris van Verweerster bedraagt € 2.127,98 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag en een provisie van 1% per maand berekend over de gerealiseerde omzet.
Vanaf 16 oktober 2002 tot en met 20 februari 2003 heeft Verweerster zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten. Haar rayon is tijdens dit verlof waargenomen door de verkoopleider, de heer Z.
Daarvóór, te weten op 7 oktober 2002, heeft Verweerster Verzoekster schriftelijk verzocht aansluitend aan dit verlof in plaats van 5 dagen per week 4 dagen per week te mogen werken.
Verzoekster heeft dit verzoek op 23 oktober 2002 schriftelijk afgewezen. Daarbij heeft Verzoekster volstaan met de mededeling dat een 5-daagse werkweek noodzakelijk is voor een goede bearbeiding van het rayon.
Op 17 november 2002 heeft Verweerster haar verzoek herhaald en aan Verzoekster meegedeeld dat zij gedurende 6 maanden --aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof-- recht heeft op ouderschapsverlof met dien verstande dat zij gedurende die periode in plaats van 40 uren per week 32 uren per week wil werken. Aansluitend, aldus Verweerster, zou bekeken kunnen worden of de arbeidsduur op grond van de Wet Aanpassing Arbeidsduur tot 32 uren per week zou kunnen worden teruggebracht.
In reactie op deze brief heeft Verzoekster aan Verweerster op 3 december 2002 doen weten, dat Verzoekster op de kwestie terug zou komen na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, derhalve in de loop van februari 2003.
Verzoekster heeft Verweerster ingaande 17 februari 2003 op non-actief gesteld in verband met haar voornemen de arbeidsovereenkomst met Verweerster te beëindigen. Op 7 mei 2003 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden, waarna (de gemachtigde van) Verzoekster het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur bij brief van 12 mei 2003 gemotiveerd heeft afgewezen.
Verzoekster heeft 5 vertegenwoordigers in dienst die onder leiding van Z stonden. Z heeft per 1 mei 2003 ontslag genomen. Van de 5 vertegenwoordigers zijn er 2 na Verweerster in dienst getreden, te weten de heer XY (per 1 augustus 2001) en de heer YZ (per 1 mei 2002). XY heeft als rayon de 3 noordelijke provincies; YZ de 3 zuidelijke.
2.
Het verzoek van Verzoekster berust --kort samengevat-- op de volgende feiten en omstandigheden.
In de loop van 2002 is een ernstig verlies zichtbaar geworden, te weten € 613.000 voor belastingen tegenover een winst van € 379.000 voor belastingen over het boekjaar 2001. Voor 2003 wordt, mede gelet op de ontwikkelingen in de branche, een omzetverlies voorspeld. Ten einde de verliespositie om te buigen, wenst Verzoekster onder meer het aantal rayons en dus ook het aantal vertegenwoordigers terug te brengen van 5 naar 4, hetgeen op 14 november 2002 als directiemededeling bekend is gemaakt. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de verkoopleider, de heer Z, het rayon van Verweerster erbij zou nemen vanwege de gunstige ligging van diens woonplaats Rotterdam ten opzichte van het rayon van Verweerster. Per 1 mei 2003 heeft Z echter ontslag genomen. Diens functie is door een derde, de heer YY overgenomen.
Verzoekster is van oordeel dat Verweerster dient af te vloeien omdat vanwege de herindeling --de vergroting-- van de rayons het werk niet in 4 dagen kan worden gedaan, terwijl de overige vertegenwoordigers --anders dan Verweerster-- wel bereid zijn 5 dagen per week te werken. Het verschil in anciënniteit met XY en YZ is volgens Verzoekster gering, terwijl deze vertegenwoordigers ouder dan Verweerster zijn (respectievelijk 37 en 36 jaar oud).
3.
Verweerster is van oordeel dat het verlies vooral is ontstaan doordat eenmalige kosten zijn gemaakt voortvloeiend uit de overname door Edel International B.V. en doordat in 2002 meer tapijtstalen zijn uitgezet. Voorts is Verweerster van oordeel dat haar ontslag in strijd is met het anciënniteitbeginsel. Verweerster is van mening dat zij haar werk in 4 dagen kan verrichten. Uiterst subsidiair maakt Verweerster aanspraak op een vergoeding van € 32.378,64.
4.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat Verzoekster gelet op haar verslechterde bedrijfseconomische positie en de minder positieve vooruitzichten blijkend uit respectievelijk haar jaarcijfers en de branche-informatie, maatregelen moet nemen ten einde die positie te verbeteren en dat tot die maatregelen (ook) het terugbrengen van het aantal rayons en daarmee het aantal vertegenwoordigers behoort.
De vraag is of Verzoekster terecht de arbeidsverhouding met Verweerster wil beëindigen. Daarbij wil Verzoekster immers het anciënniteitbeginsel in zoverre doorbreken dat niet XY en YZ --die na Verweerster in dienst zijn getreden-- zouden moeten afvloeien, maar Verweerster.
5.
Op grond van de Wet Arbeid en Zorg (artikel 6:1 en volgende) heeft Verweerster, die langer dan 1 jaar bij Verzoekster in dienst is, recht op ouderschapsverlof gedurende een periode van maximaal 6 maanden, voor maximaal 520 uren (13 weken x 40 uren) en ten hoogste 20 uren (50% van 40) per week. De ouderschapsverlofaanvraag van Verweerster --8 uren per week gedurende 6 maanden-- voldoet derhalve aan de wettelijke eisen en is door Verzoekster in mei 2003 terecht ingewilligd. Haar weigering d.d. 23 oktober 2002 aan dit verlof mee te werken, was in strijd met de wet.
Anders dan Verzoekster heeft betoogd kan dit verlof niet al geacht worden op 21 februari 2003, direct na afloop van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, te zijn ingegaan omdat Verzoekster Verweerster voordien op non-actief heeft gesteld. Deze op non-actief-stelling verdraagt zich niet met het (tegelijkertijd) genieten van ouderschapsverlof.
6.
Het verzoek van Verweerster de arbeidsduur na afloop van het ouderschapsverlof terug te brengen tot 4 dagen per week is door Verzoekster gemotiveerd, met een beroep op zwaarwegende bedrijfsbelangen, (uiteindelijk) op 12 mei 2003 afgewezen. Volgens Verzoekster kan de ouderschapsverlofperiode niet als een soort proefperiode worden gebruikt om te bezien hoe de (tijdelijke) aanpassing van de arbeidsduur in de praktijk uitwerkt en dient de arbeidsovereen-komst thans te worden ontbonden.
De kantonrechter kan Verzoekster in deze gedachtengang niet volgen. Het is onjuist het anciënniteitbeginsel te doorbreken omdat Verweerster, die ook in de visie van Verzoekster op grond van dit beginsel niet voor ontslag in aanmerking komt, van haar wettelijk (ongeclausuleerd) recht op ouderschapsverlof gebruik wenst te maken. Daar komt bij dat Verweerster heeft voorgesteld dit verlof zo op te nemen dat de organisatie van Verzoekster het minst wordt belast.
Indien na afloop van de periode van het ouderschapsverlof zou blijken dat het werken gedurende 4 dagen per week strijdig is met zwaarwegende bedrijfsbelangen van Verzoekster, dan dient de conclusie --anders dan de conclusie van Verzoekster-- niet te zijn dat de arbeidsovereenkomst met Verweerster moet eindigen, maar dat haar verzoek om aanpassing van de arbeidsduur (gemotiveerd) wordt afgewezen. Indien Verweerster alsdan niet meer dan 4 dagen per week wil werken, rest haar niets anders dan ontslag te nemen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst met Verweerster thans niet behoort te eindigen wegens een niet te billijken afwijking van het anciënniteitbeginsel en dat de periode van het ouderschapsverlof als een proefperiode in verband met het verzoek van Verweerster tot aanpassing van de arbeidsduur kan worden gebruikt.
7.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te worden afgewezen.
Als verliezende partij dient Verzoekster in de proceskosten van Verweerster te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt Verzoekster in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Verweerster vastgesteld op € 360 voor salaris gemachtigde.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 4 juni 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.