RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector civiel
Meervoudige handelskamer
Zaaknr/Rolnr: 68020 / HA ZA 01-851
Uitspraak : 5 maart 2003
in de zaak, aanhangig tussen:
1. [eiseres sub 1], wonende te Amsterdam;
2. [eiseres sub 2], wonende te Londen, Verenigd Koninkrijk;
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ JOSEPHINE D B.V., gevestigd te Amsterdam;
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L'ORAGE PROJECTEN B.V.. gevestigd te Vlaardingen;
5. de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen ARTEMA CORPORATION N.V.. gevestigd te Willemstad, Curacao;
eiseressen in conventie, gedaagden in reconventie,
advocaten mr. R.B. Gerretsen en mr. G.J.R. Kalsbeek, beiden te Rotterdam,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
hierna te noemen: de [familienaam eiseres]-groep
1. [gedaagde sub 1], wonende te Amsterdam;
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNI-INVEST PRIORITEIT B.V. v/h [familienaam gedaagde] International B.V., gevestigd te Amsterdam;
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNI-INVEST HOLDINGS (NL) B.V. v/h Vebemij Vastgoed B.V., gevestigd te Deventer;
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENVIROPTIC INDUSTRIES B.V. v/h [familienaam gedaagde] Estates B.V. gevestigd te Amsterdam;
5. de naamloze vennootschap CAPA CITY REALTY N.V. (rechtsopvolger onder algemene titel van Hart B.V., v/h [familienaam gedaagde]/Dover B.V.), gevestigd te Amsterdam;
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIGOR BEHEER B.V., statutair gevestigd te Boxtel en kantoorhoudende te Eindhoven;
7. de rechtspersoon althans vennootschap naar het recht van plaats van vestiging UNI-INVEST HOLLAND LIMITED v/h Dutch Canadian Holdings Ltd. gevestigd te Dartmouth (Nova Scotia) en kantoorhoudende te Amsterdam;
8. de rechtspersoon althans vennootschap naar het recht van plaats van vestiging UNI-INVEST NEDERLAND LIMITED v/h [familienaam gedaagde] Holdings (N.L.) Ltd., gevestigd te Dartmouth (Nova Scotia) en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
procureur gedaagden sub 1 tot en met 4: mr H.J. Schaatsbergen,
advocaat gedaagden sub 1 tot en met 4: mr. G.T.J. Hoff te Amsterdam;
procureur gedaagden sub 5, 7 en 8: mr. M.F.H.M. van Haastert (voordien mr. H.J. Schaatsbergen),
advocaat gedaagden sub 5, 7 en 8: mr. G.P. Roth te Amsterdam,
procureur gedaagde sub 6: Mr. R.K.E. Buijsrogge,
advocaat gedaagde sub 6: mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven;
hierna te noemen: de [familienaam gedaagde]-groep (met waar nodig afzonderlijke vermelding van gedaagde sub 6 Vigor Beheer en gedaagden sub 5, 7 en 8).
De zaak is bij op 17 en 23 juli 2001 uitgebrachte dagvaardingen aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van eis tevens houdende overlegging producties van de zijde van de [familienaam eiseres] Groep;
en vervolgens, nadat bij tussenvonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2001 Vigor Beheer op haar desbetreffende incidentele vordering is toegestaan Uni-Allocation N.V., Property Allocation C.V. en Uni-Invest N.V., allen gevestigd te Amsterdam, in vrijwaring te dagvaarden:
- een conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie van de zijde van de [familienaam gedaagde]-groep;
- een conclusie van antwoord van de zijde van Vigor Beheer;
- een conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie van de zijde van gedaagden sub 5, 7 en 8;
- een conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van de [familienaam eiseres]-groep;
- een conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie van de zijde van de [familienaam gedaagde]-groep;
- een conclusie van dupliek van de zijde van Vigor Beheer;
- een conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van de [familienaam eiseres]-groep;
- een akte houdende overlegging producties tevens akte houdende vermeerdering van eis in conventie van de zijde van de [familienaam eiseres]-groep;
- een akte van de zijde van gedaagden sub 5, 7 en 8.
Vervolgens hebben eiseressen en gedaagden sub 1, 2, 3 en 4 hun standpunten doen bepleiten. De pleitnotities zijn als gedingstuk overgelegd.
in conventie
De vordering van de [familienaam eiseres]-groep in conventie strekt er - na wijziging van eis - toe dat de rechtbank bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht, dat artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst zo moet worden uitgelegd, dat bij vervreemding van de prioriteitsaandelen in Uni Invest door de [familienaam gedaagde]-groep - ongeacht op welke wijze dit geschiedt, door vervreemding, direct of indirect, van de rechtspersoon die de prioriteitsaandelen in Uni-Invest houdt, of anderszins - de Control Premium, waaronder te verstaan de waarde die de aan de prioriteitsaandelen in Uni-Invest verbonden zeggenschapsrechten boven de nominale waarde van die aandelen vertegenwoordigen, hoe deze ook wordt gerealiseerd, voor de helft aan eiseressen toekomt, althans de gevolgen van artikel 8a voornoemd in dier voege te wijzigen, althans te verklaren voor recht dat de [familienaam gedaagde]-groep jegens eiseressen verplicht is tot vergoeding van de schade die eiseressen lijden doordat de [familienaam gedaagde]-groep haar verplichting tot levering van 50% althans 48,75% van de aandelen in Uni-Invest Prioriteit aan de [familienaam eiseres]-groep niet nakomt;
2. gedaagden zal veroordelen, hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseressen te vergoeden bovenbedoelde schade, welke nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
3. gedaagden zal veroordelen, hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseressen te betalen een bedrag van EUR 10.962.682 als voorschot op bovenbedoelde schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de akte d.d. 23 oktober 2002 tot de dag der algehele voldoening, en
4. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van het geding.
Daartegen is door de [familienaam gedaagde]-groep verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing (Vigor Beheer) respectievelijk tot niet ontvankelijk verklaring van de [familienaam eiseres]-groep in haar vorderingen, althans haar die vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van de [familienaam eiseres]-groep in de kosten van het geding.
in reconventie
De vordering van de [familienaam gedaagde]-groep (exclusief Vigor Beheer) in reconventie strekt ertoe dat de rechtbank voor recht verklaart dat de [familienaam eiseres]-groep als gevolg van de als producties 23 en 24 van de conclusie van eis overgelegde verklaringen geen rechten op grond van artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst van 24 april 1996 kan ontlenen aan de rechten die hebben toebehoord aan R. [familienaam eiseres] en A. [familienaam eiseres] en die vóór de afstandsverklaring jegens de [familienaam gedaagde]-groep geldend gemaakt konden worden, met veroordeling van de [familienaam eiseres]-groep in de kosten van het geding.
Daartegen is door de [familienaam eiseres]-groep verweer gevoerd met conclusie de [familienaam gedaagde]-groep niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van de [familienaam gedaagde]-groep in de kosten van het geding in reconventie, en wat betreft de proceskostenveroordeling het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
in conventie en in reconventie
1.1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden- het volgende vast.
1.2 Uni-Invest N.V., hierna te noemen: Uni-Invest, is een aan de Amsterdamse Effectenbeurs (thans: Euronext Amsterdam) genoteerde vennootschap.
1.3 In 1991 is de financiële situatie van Uni-Invest slecht. In augustus/september van dat jaar koopt de [familienaam gedaagde]-groep via Vebemij Vastgoed B.V. (thans genaamd: Uni-Invest Holdings (NL) B.V., gedaagde sub 3) 297.730 aandelen Uni-Invest voor een prijs van f 29,- per aandeel. Tegelijkertijd verwerft de [familienaam gedaagde]-Groep via [familienaam gedaagde] International B.V. (thans genaamd: Uni-Invest Prioriteit B.V., gedaagde sub 2) alle prioriteitsaandelen in Uni-Invest. Voor de prioriteitsaandelen wordt de nominale waarde betaald.
1.4 In 1991 is wijlen P.H. [familienaam eiseres] één van de financiers van Uni-Invest. Via de Stichting Levend Water, enig aandeelhoudster van Levend Water N.V. (Levend Water), heeft [familienaam eiseres] hypothecaire leningen aan Uni-Invest verstrekt.
1.5 Op 25 november 1991 worden in het kader van een tussen R. [familienaam gedaagde] en P.H. [familienaam eiseres] beklonken reddingsoperatie ten behoeve van Uni-Invest aan Levend Water 300.500 aandelen Uni-Invest geleverd voor een prijs van eveneens f 29,- per aandeel, waarna de belangen van de [familienaam gedaagde]-groep (via Vebemij Vastgoed B.V.) en de [familienaam eiseres]-groep (via Levend Water) in het kapitaal van Uni Invest materieel met elkaar overeenstemmen. Betaling van de aandelen door Levend Water vindt nagenoeg geheel plaats door middel van verrekening met bovenbedoelde hypothecaire leningen. De overeenkomst van aandelenoverdracht d.d. 25 november 1991 wordt geacht te zijn geëffectueerd op 20 september 1991. In deze overeenkomst d.d. 25 november 1991 is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
5. [familienaam gedaagde] International heeft in eigendom de rechten op de
prioriteitsaandelen in het kapitaal van Uni Invest. [familienaam gedaagde] International
verplicht zich jegens Levend Water, en garandeert zulks, dat de rechten uit
hoofde van de prioriteitsaandelen niet zullen worden uitgeoefend dan nadat
met Levend Water overeenstemming is bereikt.
1.6 Het restant van de leningen tussen de [familienaam eiseres]-groep en Uni Invest wordt omgezet in aandelen Uni Invest voor een koers van f 21,- per aandeel. Daarnaast verstrekt de [familienaam eiseres]-groep op 1 februari 1992 een converteerbare lening van f 22.000.000,- aan Uni-Invest. Voorts koopt de [familienaam eiseres]-groep nog voor aanzienlijke bedragen nieuw uitgegeven aandelen Uni-Invest.
1.7 Ook buiten Uni-Invest gaan de [familienaam gedaagde]-groep en de [familienaam eiseres]-groep samenwerken in andere onroerend goedbedrijven.
1.8 Blijkens notariële akte d.d. 2 september 1992 verkrijgt de [familienaam eiseres]-groep - via Dover Trustco N.V. - formeel 48,75% (materieel 50%) van de aandelen in [familienaam gedaagde] International B.V., welke vennootschap houder is van alle prioriteitsaandelen van Uni Invest.
1.9 Daarna worden deze aandelen (formeel 48,75% en materieel 50%) in [familienaam gedaagde] International B.V. door Dover Trustco N.V. verkocht en geleverd - via [familienaam gedaagde] Holdings (NL) Limited - aan de [familienaam gedaagde]-groep. Blijkens een notariële akte d.d. 9 december 1994 worden 7.000 gewone aandelen van de totaal 48.000 aandelen in [familienaam gedaagde] International B.V. door Dover Trustco N.V. geleverd aan [familienaam gedaagde] Holdings (NL) Limited. Daarmee is de [familienaam gedaagde]-groep op 9 december 1994 houder geworden van alle (48.000) gewone aandelen in [familienaam gedaagde] International B.V.
1.10 Tussen de [familienaam gedaagde]-groep en de [familienaam eiseres]-groep ontstaan vele geschillen en vanaf de herfst van 1994 worden tal van procedures aanhangig gemaakt. In april 1996 vraagt de [familienaam eiseres]-groep het faillissement van Vebemij Vastgoed B.V. (thans dus genaamd Uni-Invest Holdings (NL) B.V.) aan, omdat een schuld van Vebemij Vastgoed B.V. aan Dover Trustco N.V. niet is voldaan. Op 23 april 1996 vinden - vlak voor de behandeling van die faillissementsaanvraag -schikkingonderhandelingen tussen de [familienaam gedaagde]-groep en de [familienaam eiseres]-groep plaats over de tussen hen gerezen geschillen. Dit resulteert in een vaststellingsovereenkomst d.d. 24 april 1996.
In deze vaststellingsovereenkomst tussen de [familienaam gedaagde]-groep en de [familienaam eiseres]-groep is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
8a. Indien de prioriteitsaandelen Uni-Invest NV de [familienaam gedaagde]groep zullen verlaten, zal de [familienaam gedaagde]-groep ten behoeve van de [familienaam eiseres]-groep bedingen dat de verkrijger een bod doet op alle aandelen Uni-Invest NV die de [familienaam eiseres]-groep op dat moment direkt of indirekt in haar bezit heeft voor een prijs die gelijk is aan de prijs waarvoor de verkrijger gewone aandelen Uni-Invest NV van de [familienaam gedaagde]-groep verwerft. De [familienaam eiseres]-groep doet afstand van haar recht op levering van 49% van de aandelen in [familienaam gedaagde] International BV
1.11 In een fax d.d. 3 april 1997 schrijft de raadsman van de [familienaam eiseres]-groep aan de [familienaam gedaagde]-groep:
Art. 8a van de vaststellingsovereenkomst bevat de bepaling dat (...). Aan deze bepaling ligt de gedachte ten grondslag dat een verkrijger een hogere prijs over zal hebben voor de aandelenpakketten van de [familienaam gedaagde]-groep en de [familienaam eiseres]-groep indien hij tegelijkertijd de prioriteitsaandelen verkrijgt en dat die meerwaarde pro rata parte ten goede behoort te komen aan de [familienaam eiseres]-groep. Uitgangspunt daarbij is geweest dat aan de prioriteitsaandelen als zodanig de nominale waarde werd toegekend. Op die voorwaarde was cliënte bereid afstand te doen van haar recht op levering van 49% van de aandelen in [familienaam gedaagde] International BV, zoals dan ook aan het slot van art. 8a van de vaststellingsovereenkomst is bepaald.
1.12 De heer [naam 1] schrijft namens de [familienaam gedaagde]-groep in een fax d.d. 11 april 1997 als reactie hierop:
Het is een misverstand dat de [familienaam eiseres]groep zal meedelen in een meerwaarde die bereikt wordt bij de verkoop van de aandelen Uni-Invest Prioriteit B.V. Dit staat nergens in de vaststellingsovereenkomst en is ook nooit overeengekomen. Voor de duidelijkheid geef ik nog eens aan dat het enige wat overeengekomen is, is dat de [familienaam eiseres]groep, onder bepaalde voorwaarden, gebruik zou kunnen maken van een bod van een derde op aandelen Uni-Invest N.V.
De vaststellingsovereenkomst is een contract waarin staat aangegeven dat de [familienaam eiseres]groep voor de ooit door haar geïnvesteerde 60 miljoen gulden een bedrag van 72 miljoen gulden terug krijgt en dat daarmee alle belangen zijn gescheiden.
1.13 Op 2 september 1997 wordt een overeenkomst getekend tussen de [familienaam gedaagde]-groep en de [familienaam eiseres]-groep waarin zij aan elkaar kwijting verlenen voor het grootste deel van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Voor artikel 8a wordt geen kwijting verleend. Het artikel wordt onveranderd opnieuw in deze overeenkomst opgenomen.
1.14 Op 22 september 2000 kondigen Uni-Invest en Vastned Offices/Industrial N.V. aan te gaan fuseren, waarbij de [familienaam gedaagde]-groep (in)direct de prioriteitsaandelen zal gaan verkopen.
1.15 Ten overstaan van de president van de rechtbank te Amsterdam vindt op 19 oktober 2000 een mondelinge behandeling plaats inzake het verzoek van de [familienaam eiseres]-groep tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Uni-Invest Prioriteit (op de prioriteitsaandelen Uni-Invest). Blijkens beschikking d.d. 23 oktober 2000 wordt het verlof door de president geweigerd. De [familienaam eiseres]-groep is in hoger beroep gegaan.
1.16 Uit een door R. [familienaam eiseres] en A. [familienaam eiseres] voor akkoord getekende fax d.d. 4 december 2000 blijkt dat R. [familienaam eiseres] en A. [familienaam eiseres] hebben medegedeeld dat zij geen rechten meer zullen ontlenen aan de vaststellingsovereenkomst d.d. 24 april 1996.
1.17 De in artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst beschreven situatie heeft zich thans voorgedaan. Een consortium van investeerders onder leiding van Lehman Brothers heeft een openbaar bod uitgebracht op alle gewone aandelen Uni-Invest. Tevens koopt dit consortium van de [familienaam gedaagde]-groep de prioriteitsaandelen.
in conventie en in reconventie
2. Standpunt [familienaam eiseres]-groep
2.1 Het standpunt van de [familienaam eiseres]-groep is reeds in de kern weergegeven in het hierboven onder 1.11 geciteerde faxbericht van haar raadsman aan de [familienaam gedaagde]-groep van 3 april 1997. De [familienaam eiseres]-groep stelt dat partijen er bij het opstellen van artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst vanuit zijn gegaan dat de koopsom van de prioriteitsaandelen gelijk zou zijn aan de nominale waarde van die aandelen omdat in de statuten van Uni-Invest N.V. is bepaald dat de prioriteitsaandelen slechts tegen de nominale waarde overdraagbaar zijn. De meerwaarde van die prioriteitsaandelen, die zijn grond vindt in de zeggenschap die de houder van de prioriteitsaandelen in de vennootschap heeft, de zogenaamde control premium, zou dan tot uitdrukking moeten komen in een relatief hogere prijs voor de aandelen van de [familienaam gedaagde]-groep, dat wil zeggen hoger dan een houder van gewone aandelen Uni-Invest die niet in het bezit is van prioriteitsaandelen bij vervreemding van zijn aandelen daarvoor zou kunnen realiseren. Met andere woorden, de control premium was verdisconteerd in de waarde van de gewone aandelen van de [familienaam gedaagde]-groep. Eveneens ligt in artikel 8a een tag along-verplichting besloten: indien de prioriteitsaandelen Uni-Invest de [familienaam gedaagde]-groep zouden "verlaten" diende de verkrijger tevens een bod uit te brengen zowel op de gewone aandelen van de [familienaam gedaagde]-groep als op alle aandelen Uni-Invest van de [familienaam eiseres]-groep, laatstgenoemd pakket voor een prijs gelijk aan de prijs waarvoor die verkrijger de gewone aandelen van de [familienaam gedaagde]-groep zou verwerven. Ergo, aldus de [familienaam eiseres]-groep, inclusief de meerwaarde als gevolg van de ingebouwde control premium. De [familienaam eiseres]-groep stelt al in 1992 de prijs voor de helft althans voor 49% van de prioriteitsaandelen te hebben betaald en zij had daarom aanspraak op levering van die helft, direct dan wel indirect. Zij was "obligatoir" doch niet "juridisch" houdster van die helft. Dat obligatoire of economische houderschap heeft zij in het kader van de vaststellingsovereenkomst opgegeven, in ruil waarvoor de [familienaam gedaagde]-groep bij vervreemding van haar prioriteitsaandelen in de toekomst de control premium voor de helft aan de [familienaam eiseres]-groep zou laten toevallen.
2.2 Op 22 september 2000 kondigden Uni-Invest en Vastned Offices/Industrial
N.V. aan te gaan fuseren. Ten tijde van de voorafgaande fusiebesprekingen heeft de [familienaam gedaagde]-groep, na door de [familienaam eiseres]-groep daarover te zijn benaderd, meegedeeld dat zij niet de uitleg van artikel 8a van de [familienaam eiseres]-groep volgde en dat zij zich niet gehouden achtte de meerwaarde van de prioriteitsaandelen met de [familienaam eiseres]-groep te delen. Omdat als gevolg van de fusie de prioriteitsaandelen van de [familienaam gedaagde]-groep Uni-Invest zouden verlaten, werd artikel 8a geactiveerd en behoorde de [familienaam gedaagde]-groep de daaraan ten grondslag liggende afspraken na te komen. Het bedrag dat door de [familienaam gedaagde]-groep voor de toepasselijke beschermingsconstructies in het kader van de fusie zou worden ontvangen, Nlg. 338 miljoen, moest volgens de [familienaam eiseres]-groep geheel worden toegerekend aan de prioriteitsaandelen Uni-Invest. De schade die de [familienaam eiseres]-groep zou lijden als gevolg van de aangekondigde niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst door de [familienaam gedaagde]-groep bedraagt 50% althans (formeel) 48,75% van het door de [familienaam gedaagde]-groep te ontvangen bedrag.
2.3 Toen de beoogde fusie afketste heeft de [familienaam gedaagde]-groep geweigerd tegenover de [familienaam eiseres]-groep te bevestigen dat zij bij vervreemding van haar belang in Uni-Invest de control premium met de [familienaam eiseres]-groep zal delen. Vandaar het belang van de [familienaam eiseres]-groep bij een verklaring voor recht. Intussen hebben derden een vriendelijk openbaar bod uitgebracht op Uni-Invest dat de steun heeft van Uni-Invest. Het betreffende consortium zou euro 55 miljoen aan de [familienaam gedaagde]-groep betalen voor de prioriteitsaandelen en de zogenaamde golden parachute die de [familienaam gedaagde]-groep het recht geeft 10% van het geplaatste kapitaal in Uni-Invest te verwerven tegen de nominale waarde met een maximum van 7,5 miljoen aandelen. Het gaat daarbij in casu om 6.933.886 aandelen waarvan de waarde door de [familienaam eiseres]-groep aan de hand van het biedingsbericht wordt berekend op maximaal € 33.074.636,- maar de exacte waarde moet in een schadestaatprocedure worden vastgesteld. Aan de prioriteitsaandelen moet aldus een waarde van minimaal € 21.925.364,- worden toegekend.
2.4 Indien de enge uitleg van artikel 8a door de [familienaam gedaagde]-groep zou moeten worden gevolgd - de [familienaam eiseres]-groep betwist dat mede op grond van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid - dient volgens de subsidiaire stelling van de [familienaam eiseres]-groep wijziging van de overeenkomst in de door haar bepleite ruime zin te volgen op grond van BW artikel 6:258 (onvoorziene omstandigheden). Meer subsidiair beroept de [familienaam eiseres]-groep zich op dwaling doch uitsluitend voor wat betreft artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst, van welk artikel zij op die grond bij het Hof te Amsterdam de vernietiging heeft ingeroepen bij appèlrekest houdende hoger beroep van de (hierboven onder 1.15 bedoelde) beschikking van de president van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2000 waarbij deze heeft geweigerd een conservatoir beslag door de [familienaam eiseres]-groep ten laste van de [familienaam gedaagde]-groep te fiatteren.
2.5 In reconventie betwist de [familienaam eiseres]-groep gemotiveerd het hierna onder 3.1 verwoorde standpunt van de [familienaam gedaagde]-groep omtrent afstand van recht door R.en A. [familienaam eiseres].
3. Standpunt [familienaam gedaagde]-groep
3.1 De [familienaam gedaagde]-groep stelt dat gedaagden sub 5 tot en met 8 door transacties in het verleden niet meer tot de [familienaam gedaagde]-groep behoren. Voorts stelt zij dat twee van de vier erven van P.H. [familienaam eiseres], namelijk R. [familienaam eiseres] en A. [familienaam eiseres], beiden geen partij in deze procedure, tegenover eiseres sub 1 op 4 december 2000 afstand hebben gedaan van hun eventuele rechten uit artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst. Die rechten zijn derhalve teloor gegaan en zij kunnen niet "aanwassen" bij die van eiseressen. De reconventionele vordering van de [familienaam gedaagde]-groep, waartegen de [familienaam eiseres]-groep zich gemotiveerd heeft verweerd, ziet op die stelling van de [familienaam gedaagde]-groep.
3.2 Voor het overige heeft de [familienaam gedaagde]-groep de stellingen van de [familienaam eiseres]-groep gemotiveerd betwist. Ten eerste stelt zij dat de feitelijke achtergrond als door de [familienaam eiseres]-groep geschetst, geen betekenis heeft voor de uitleg van het helder geformuleerde artikel 8a in de vaststellingsovereenkomst. Die achtergrond is ook nog eens onjuist weergegeven. De [familienaam eiseres]-groep overdrijft het belang van haar kapitaalsinjectie in Uni-Invest. Banque Paribas en Zwitserleven hebben eveneens aanzienlijke bedragen geïnvesteerd om Uni-Invest overeind te houden (respectievelijk Nlg. 55 miljoen en 20 miljoen). Er was geen bijzondere positie voor de [familienaam eiseres]-groep weggelegd, laat staan dat door haar interventie Uni-Invest zou zijn "gered", al had zij in 1991 wel leningen verstrekt voor een bedrag van Nlg. 37 miljoen, leningen die inmiddels moeilijk inbaar bleken. De [familienaam eiseres]-groep moest daarom concessies doen en de leningen werden daarom geconverteerd in aandelenkapitaal van Uni-Invest. Daarnaast zijn illiquide beleggingen van de [familienaam eiseres]-groep door tussenkomst van de [familienaam gedaagde]-groep overgenomen door Uni-Invest.
3.3 Inderdaad, aldus verder de [familienaam gedaagde]-groep, heeft de [familienaam eiseres]-groep Nlg. 29 per aandeel betaald voor aandelen Uni-Invest die toen Nlg. 14 noteerden, maar dat betrof slechts 8% van haar huidige totale aandelenbelang. Die prijs kon worden bedongen van de [familienaam eiseres]-groep omdat die aandelen werden uitgegeven in verband met de meergenoemde omzetting van de slechts gedeeltelijk inbare leningen. Omdat de [familienaam eiseres]-groep daarnaast illiquide, dat wil zeggen moeilijk verhandelbare beleggingen kon inwisselen tegen aandelenkapitaal (zie boven), werd voor die aandelen gerekend met een prijs van Nlg. 21. De meerprijs van de aandelen betrof alzo een discount op de waarde van de inbreng van de [familienaam eiseres]-groep. De overige aandelen heeft de [familienaam eiseres]-groep op de beurs gekocht.
De [familienaam gedaagde]-groep daarentegen heeft haar aandelen gekocht met geld waarvan de waarde niet ter discussie stond en zulks voordat de toen nog onzekere herstructurering en herfinanciering van Uni-Invest een feit was. Zij was slechts bereid de prijs van Nlg. 29 per aandeel te betalen omdat zij tevens de prioriteitsaandelen verwierf. Zowel aard als tijdstip van de inbreng van beide partijen was dus geheel verschillend en zij kregen voor hun inbreng dan ook iets verschillends terug. De bedoeling van de overeenkomst van 25 november 1991, met name van art. 5 (zie voor de tekst onder 1.5) was geen andere dan om de vrees van P.H. [familienaam eiseres] voor een herhaling van de geschiedenis van Uni-Invest waarbij door één grootaandeelhouder de macht was misbruikt, weg te nemen. [familienaam gedaagde]-groep verplichtte zich daarmee slechts tot overleg en afstemming van haar stemgedrag met de [familienaam eiseres]-groep.
3.4 In 1993 verloor de overeenkomst van 1991 zijn betekenis omdat toen de huidige nieuwe zeggenschapsstructuur van kracht werd. De aandeelhouders van Uni-Invest Prioriteit (gedaagde sub 2, voorheen [familienaam gedaagde] International B.V.), houdster van de prioriteitsaandelen in Uni-Invest, besloten tot een wijziging van haar statuten krachtens welke o.a. de stemrechten op de prioriteitsaandelen voortaan zouden worden uitgeoefend door haar directeur na goedkeuring van de Raad van Commissarissen. Bovendien werden wijzigingen doorgevoerd in de samenstelling van het aandelenkapitaal in gedaagde sub 2, met deels spreiding van de prioriteitsaandelen over niet door de [familienaam gedaagde]-groep gecontroleerde vennootschappen.
3.5 Artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst behelst een onbetwiste aanspraak van de [familienaam eiseres]-groep op levering van de gewone aandelen in het kapitaal van gedaagde sub 2 (conclusie van antwoord in conventie onder 20). Aanvankelijk waren alle gewone aandelen (in plaats van 51%) door een fout van de notaris aan de [familienaam gedaagde]-groep uitgegeven. Toen de fout ontdekt werd waren de verhoudingen reeds dusdanig verstoord dat nakoming van de leveringsverplichting door de [familienaam gedaagde]-groep werd opgeschort totdat alle claims beslecht zouden zijn. Om nu de onbetwiste aanspraak van de [familienaam eiseres]-groep op levering van de gewone aandelen in het kapitaal van gedaagde sub 2 vast te leggen (zo begrijpt de rechtbank par. 21 van de conclusie van antwoord in conventie) is artikel 8a in de vaststellingsovereenkomst opgenomen. Daarin doet de [familienaam eiseres]-groep echter afstand van haar recht op levering (indirect) van prioriteitsaandelen Uni-Invest, namelijk van aandelen [familienaam gedaagde] International (gedaagde sub 2), houdster van die prioriteitsaandelen.
Het is duidelijk dat die onbetwiste aanspraak zag op gewone aandelen in het kapitaal van gedaagde sub 2, niet een aanspraak op prioriteitsaandelen in het kapitaal van Uni-Invest N.V. De [familienaam eiseres]-groep heeft zich ook nooit als rechthebbende op de prioriteitsaandelen gedragen of gepresenteerd, ook niet tijdens de herziening van de zeggenschapsstructuur. De claim daarop, respectievelijk op rechten daaruit, is jaren later alsnog door de [familienaam eiseres]-groep geconstrueerd, kennelijk als gevolg van "voortschrijdend inzicht". Het kan echter niet zo zijn dat enerzijds afstand wordt gedaan van een recht op levering terwijl anderzijds aanspraken op de opbrengst bij latere verkoop gehandhaafd worden, en zulks zonder dat daarover in de overeenkomst wordt gerept.
3.6 Op 2 september 1997 is door partijen in het kader van hun geschillen bij schriftelijke overeenkomst tussen G.J.M. [familienaam eiseres] en R. [familienaam gedaagde] als vertegenwoordigers van hun "groep", verklaard dat partijen elkaar over en weer kwijting verlenen met betrekking tot alle verplichtingen uit de overeenkomst van 24 april 1996, zulks met uitzondering van het bepaalde in onder meer artikel 8. De [familienaam eiseres]-groep heeft toen niet van de gelegenheid gebruik gemaakt tot herformulering van artikel 8a te komen hoewel enige maanden voordien, in april 1997, haar raadsman uit een brief van de raadsman van de [familienaam gedaagde]-groep duidelijk moet zijn geworden dat de [familienaam gedaagde]-groep met betrekking tot dat artikel een andere lezing volgde dan de [familienaam eiseres]-groep. In de eerste plaats op grond van de geldende driejarige verjaringstermijn (BW artikel 3:52 lid 1 sub c) komt de [familienaam eiseres]-groep daarom geen beroep op dwaling toe. Ook materieel is geen sprake van dwaling omdat het gaat om een vaststellingsovereenkomst, waarover bovendien "een stevig robbertje is gevochten" waarbij de [familienaam eiseres]-groep werd bijgestaan door een deskundig raadsman. Artikel 8a leent zich daarnaast niet voor afzonderlijke vernietiging. Ook van onvoorziene omstandigheden is geen sprake, eerder van voortschrijdend inzicht aan de zijde van de [familienaam eiseres]-groep. Haar standpunt in deze behelst een oneigenlijk gebruik van BW artikel 6:285.
4 Het standpunt van gedaagden sub 5, 7 en 8 ("de Uni-Invest vennootschappen").
Zij sluiten zich aan bij de stellingen van gedaagden 1 t/m 4 en verlangen die stellingen ook als hun eigen stellingen beschouwd te zien c.q. "als hier herhaald en ingelast". De betrokken drie gedaagden concluderen conform de conclusies van gedaagden 1 t/m 4.
5 Het standpunt van gedaagde sub 6 (Vigor).
Haar aandelen zijn op 22 december 1997 overgedragen, een aantal jaren nadat de door de [familienaam eiseres]-groep gestelde feiten zich hadden voorgedaan. Vigors huidige directie en aandeelhouders dragen geen kennis van die feiten. Zij gaan ervan uit dat de rechtbank acht zal slaan op de door de [familienaam eiseres]-groep gevoerde verweren en concluderen eveneens conform.
6 Beoordeling van het geschil.
in conventie en in reconventie
6.1 Blijkens het gestelde onder 3 van de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie behoren de gedaagden sub 5 t/m 8 niet langer tot de [familienaam gedaagde]-groep nu hun aandelen in het verleden zijn verkocht aan de naamloze vennootschap Uni-Invest N.V., een aan Euronext Amsterdam genoteerd vastgoedfonds dat geen partij is in deze procedure. Vigor heeft bij conclusie van antwoord (en in haar incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring) gesteld dat haar aandelen op 22 december 1997 zijn overgedragen (aan de Eindhovense vennootschap Straet Holding B.V.). Deze stellingen zijn niet door de [familienaam eiseres]-groep betwist. Nu haar vordering betrekking heeft op een verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding op grond van een niet-nakoming die zich na de bovenbedoelde vervreemding van de aandelen van gedaagden sub 5 t/m 8 heeft voorgedaan is de [familienaam eiseres]-groep niet ontvankelijk in haar vordering voor zover gericht tegen deze gedaagden, evenmin als deze ontvankelijk zijn in hun reconventionele vorderingen. In conventie zal de [familienaam eiseres]-groep in de aan de zijde van gedaagden sub 5 t/m 8 gevallen kosten worden verwezen, in reconventie zullen de kosten worden gecompenseerd tussen eisers in reconventie 5, 7 en 8 en gedaagden in reconventie. Vigor heeft geen eis in reconventie ingediend.
6.2 De rechtbank is van oordeel dat toepassing van het zogenaamde Haviltexcriterium bij de uitleg van artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst van 24 april 1996 de weegschaal doet doorslaan ten gunste van de [familienaam eiseres]- groep. Het komt daarbij naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan die bepaling ("de bepalingen van de overeenkomst") mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
6.3 Groot gewicht hecht de rechtbank aan de afstand die de [familienaam eiseres]-groep in artikel 8a heeft gedaan van haar recht op levering van 49% van de aandelen in [familienaam gedaagde] International B.V., thans Uni-Invest Prioriteit B.V., en daarmee van een overeenkomstig (zij het indirect) belang in "de prioriteit" in Uni-Invest. De [familienaam gedaagde]-groep heeft, nog het duidelijkst bij pleidooi (par. 19 pleitnota mr. Hoff) gesteld waarom dat offer door de [familienaam eiseres]-groep zou zijn gebracht: de [familienaam eiseres]-groep had met haar gewone aandelen geen exit-mogelijkheid want het was niet voorstelbaar dat iemand zo'n groot pakket gewone aandelen zou kopen als hij niet tevens de zeggenschap zou krijgen. Vandaar, aldus de [familienaam gedaagde]-groep, dat zij in ruil voor die afstand door de [familienaam eiseres]-groep erin heeft toegestemd om van de toekomstige verkrijger van de prioriteitsaandelen te bedingen dat deze voor de gewone aandelen van de [familienaam eiseres]-groep hetzelfde zou betalen als voor de gewone aandelen van de [familienaam gedaagde]-groep.
6.4 Nu zou, zoals ook bij de pleidooien is komen vast te staan, zo'n recht van de [familienaam eiseres]-groep op "meeliften" met de [familienaam gedaagde]-groep in ieder geval krachtens de toen geldende fusiecode gegeven zijn bij een openbaar bod op alle aandelen Uni-Invest. In dat geval heeft dus iedere aandeelhouder de "exit-mogelijkheid" waarvoor de [familienaam eiseres]-groep haar recht op levering van 49% van de aandelen in [familienaam gedaagde] International B.V. volgens de [familienaam gedaagde]-groep heeft prijsgegeven. Met andere woorden, in het geval van een openbaar bod zou de [familienaam eiseres]-groep wanneer de lezing van de [familienaam gedaagde]-groep wordt gevolgd, achteraf voor niets bedoelde belangrijke concessie hebben gedaan. Dat is niet aannemelijk. Het nevenargument van de [familienaam gedaagde]-groep dat de deskundigheid van de raadsman van de [familienaam eiseres]-groep er borg voor zou hebben moeten staan dat de zienswijze van de [familienaam eiseres]-groep die zij in deze procedure etaleert met betrekking tot artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst in niet voor nadere uitleg vatbare bewoordingen in de tekst van dat artikel was neergelegd, kan ook worden omgedraaid: het is niet aannemelijk dat die raadsman, wiens deskundigheid door de [familienaam gedaagde]-groep wordt bevestigd, zijn cliënten hun recht op (indirecte) levering van 49 % prioriteitsaandelen Uni-Invest zou laten prijsgeven uitsluitend voor één van de twee denkbare scenario's waarin de prioriteitsaandelen Uni-Invest de [familienaam gedaagde]-groep zouden kunnen verlaten.
6.5 De [familienaam gedaagde]-groep heeft gesteld dat het offer van de [familienaam eiseres]-groep dat was gelegen in de meerbedoelde afstand van recht, een plaats heeft gekregen in het geheel van geven en nemen dat door de vaststellingsovereenkomst wordt belichaamd maar het had op haar weg gelegen meer specifiek te zijn in dat verband en met name aan te geven met welke concessies van haar kant het "offer" van de [familienaam eiseres]-groep in dat geheel van geven en nemen is begroet. De [familienaam gedaagde]-groep heeft in zoverre onvoldoende aan haar stelplicht voldaan.
6.6 Het boven gegeven oordeel komt er dus kort gezegd op neer dat de [familienaam eiseres]- groep recht kan doen gelden op de helft van de door de [familienaam gedaagde]-groep gerealiseerde control premium. Dat is overigens in overeenstemming met de
passage in de brief van de [familienaam gedaagde]-groep aan mr. Gerretsen van 6 november
1998, die luidt:
artikel 8a regelt de specifieke situatie dat de [familienaam gedaagde]-groep een meerprijs voor haar gewone aandelen Uni-Invest zou verkrijgen ten opzichte van andere aandeelhouders bij gelijktijdige overdracht van alle prioriteitsaandelen. In dat geval zal zij voor dezelfde meerprijs (curs. rechtbank) een aanbod bedingen ten behoeve van de [familienaam eiseres]-
groep voor, door deze gehouden, gewone aandelen.
Dat partijen er blijkbaar niet aan hebben gedacht om artikel 8a zo te formuleren (voor zover nodig: vgl. 6.4) dat de gedachte erachter ook opgeld zou doen bij een openbaar bod op alle (gewone) aandelen, wordt geabsorbeerd door de elementen van meergenoemd Haviltexcriterium ("in de gegeven omstandigheden over en weer .........redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten").
De door de rechtbank gevolgde uitleg van artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst past tenslotte eveneens bij de tekst van artikel 5 van de initiële overeenkomst tussen Vebemij en Levend Water c.s. van 25 november 1991. Die tekst luidde aanvankelijk:
[familienaam gedaagde] International heeft in eigendom de rechten op de prioriteitsaandelen in het kapitaal van Uni-Invest.
[familienaam gedaagde] International verplicht zich jegens Levend Water, en garandeert zulks, dat de rechten uit hoofde van de prioriteitsaandelen niet zullen worden uitgeoefend dan nadat met Levend Water overeenstemming is bereikt over de wijze van stemmen bij het nemen van besluiten in de vergadering van prioriteitsaandeelhouders.
De hierboven (door de rechtbank) cursief gedrukte woorden zijn later in de tekst van de overeenkomst doorgehaald (zie wederom hierboven sub 1.5). Hoewel hetgeen resteert van de aldus geaborteerde tekst aan zeggingskracht heeft ingeboet, blijkt daaruit voldoende duidelijk dat Levend Water (P.H. [familienaam eiseres]) destijds kennelijk heeft weten te bedingen dat [familienaam gedaagde] International een belangrijke concessie deed met betrekking tot de prioriteitsaandelen. Aangezien contractsbepalingen eerder zo moeten worden uitgelegd dat zij enige betekenis hebben dan dat zij zonder betekenis zijn, moet in redelijkheid worden geconcludeerd dat artikel 5 preludeert op wat vijf jaar later in artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd namelijk - in de door de rechtbank gevolgde uitleg - een meedelen van de [familienaam eiseres]-groep in de control premium.
Overigens heeft de raadsman van de [familienaam gedaagde]-groep bij gelegenheid van de pleidooien desgevraagd verklaard dat de [familienaam eiseres]-groep zonder het bestaan van art. 8a wel aanspraak zou hebben gehad op de meerwaarde van de prioriteitsaandelen. Als gevolg van art. 8a zou de bestaande rechtsverhouding tussen partijen, aldus de implicatie van die erkenning, gewijzigd zijn ten nadele van de [familienaam eiseres]-groep. Dat is in het licht van hetgeen vaststaat over de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst niet zeer voor de hand liggend.
6.7 Er zijn meer argumenten voor het gegeven oordeel. Zo blijkt artikel 8a tenminste impliciet uit te gaan van gelijktijdige vervreemding van prioriteitsaandelen en gewone aandelen. Niet weersproken door de [familienaam gedaagde]-groep is de stelling van de [familienaam eiseres]-groep (zie 2.1) dat in de statuten van Uni-Invest is bepaald dat de prioriteitsaandelen slechts tegen de nominale waarde overdraagbaar waren. Voor beide partijen was het een gegeven dat de meerwaarde van de aan de prioriteitsaandelen verbonden zeggenschap zich zou vertalen in een hogere prijs voor de gewone aandelen. Dat veronderstelt gelijktijdige overdracht aan een koper.
6.8 Ook producties 17 en 18 bij conclusie van eis, als geciteerd in 35 en 36 van de dagvaarding, lijken van een koppelverkoop uit te gaan. Indien de bepaling uitsluitend een tag along-verplichting voor [familienaam gedaagde]-groep met betrekking tot de gewone aandelen zou behelzen zou de eerste zinsnede ("indien de prioriteitsaandelen Uni-Invest N.V. de [familienaam gedaagde]-groep zullen verlaten") niet nodig zijn geweest. Anders gezegd: voor het vastleggen van een tag along-verplichting zou het niet nodig zijn gelijktijdige verkoop van de prioriteitsaandelen als voorwaarde te vermelden. Dat zo'n gelijktijdige verkoop vanuit het oogpunt van de [familienaam gedaagde]-groep vermoedelijk het gunstigst en meest voor de hand liggend zou zijn, doet er niet aan af dat de eerste zinsnede had kunnen worden gemist in de beperkte uitleg die de [familienaam gedaagde]-groep thans aan artikel 8a geeft. De stelling van de [familienaam gedaagde]-groep dat "er staat wat er staat" keert zich in zoverre tegen haar. Hetgeen zij doet stellen in 45 van de conclusie van antwoord mist derhalve doel. Nauwkeuriger formulering van artikel 8a zou vanzelfsprekend ieders voorkeur hebben gehad, maar de Haviltexformule ondervangt dat gebrek.
6.9 Ten slotte heeft de [familienaam gedaagde]-groep niet weersproken dat partijen (respectievelijk
P.H. [familienaam eiseres] en R. [familienaam gedaagde] in privé) hadden afgesproken op fifty-fifty basis Uni-Invest uit het slop te trekken. [familienaam gedaagde]-groep heeft weliswaar de eer van de redding van die onderneming naar zich toegetrokken, maar gesteld noch gebleken is dat die redding ook gerealiseerd zou zijn zonder de aanzienlijke investeringen van de [familienaam eiseres]-groep, wat er zij van de "voor de redding noodzakelijke" (conclusie van antwoord onder 9) medewerking van nog andere financiers zoals Banque Paribas en Zwitserleven. Dat de [familienaam eiseres]-groep "in dit opzicht dus niet een bijzondere positie (innam)" doet er niet aan af dat R. [familienaam gedaagde] blijkbaar de bereidheid heeft gehad de medewerking van (ook) P.H. [familienaam eiseres] te verwerven door deze (impliciet) deelneming in de control premium toe te zeggen. Ware zulks anders, het zou op de weg van de [familienaam gedaagde]-groep hebben gelegen in dat verband een (eventueel subsidiair) bewijsaanbod met betrekking tot het tegendeel te doen nu P.H. [familienaam eiseres] niet meer onder de levenden is en de eerste contacten zich hebben voorgedaan tussen beide heren in privé.
6.10 Met het bovenstaande is wat de [familienaam gedaagde]-groep "de 1e ongeregelde kwestie" noemt (conclusie van antwoord onder 45) beantwoord. De "2e ongeregelde kwestie" is volgens de [familienaam gedaagde]-groep (conclusie van antwoord 46) het ontbreken van een verdelingsmaatstaf in artikel 8a. Echter was de verdeling van het aandelenbezit van beide partijen in april 1996 omstreeks 50/50. De voor artikel 8a gebruikte formulering dekt die situatie. Kennelijk hebben partijen er niet aan gedacht varianten op te nemen voor het geval hun respectieve aandelenbezit in de loop der tijd zou wijzigen buiten het geval van gelijktijdige afstoting door de [familienaam gedaagde]-groep van haar prioriteitsaandelen. In de fax van de raadsman van de [familienaam eiseres]-groep van 3 april 1997 staat overigens terecht dat de meerwaarde pro rata parte (cursivering rechtbank), dus in verhouding tot ieders aandelenbezit, (mede) ten goede komt aan de [familienaam eiseres]-groep.
Ook in de hier niet gegeven situatie dat bij het uitbrengen van een bod door een derde het aandelenbezit van de [familienaam eiseres]-groep in Uni-Invest intussen zou zijn geslonken, zou in de Haviltex-uitleg van artikel 8a de [familienaam eiseres]-groep blijven delen in de control premium, doch vanzelfsprekend uitsluitend in evenredigheid met de nog in haar bezit zijnde aandelen, niet voor de aandelen die zij buiten een "tag along" met de [familienaam gedaagde]-groep en haar prioriteitsaandelen reeds zou hebben vervreemd. Overigens is gesteld noch gebleken dat het aandelenpakket van de [familienaam eiseres]-groep in de loop der tijd is verminderd.
6.11 De "3e ongeregelde kwestie" is volgens de [familienaam gedaagde]-groep die van een verdeling van fiscaliteit en onkosten over de opbrengst van de waarde van de prioriteitsaandelen. De rechtbank neemt aan dat het om naar verhouding minder interessante bedragen gaat en dat het hoofd van partijen er in hun tot diep in de nacht voortdurende onderhandelingen, waarop bovendien naar hun stellingen de nodige tijdsdruk rustte, niet naar zal hebben gestaan dat soort details te regelen.
6.12 Wat betreft de "4e ongeregelde kwestie" oordeelt de rechtbank als volgt.
Artikel 8a ziet blijkens de bewoordingen uitsluitend op de meerwaarde van het aandelenbezit van (thans) Uni-Invest Prioriteit B.V. in verband met haar positie als prioriteitsaandeelhouder. De bepaling rept niet van andere beschermingselementen zoals "golden parachute" en "poison pill" waarover de [familienaam gedaagde]-groep kon beschikken en die de waarde van haar (gewone) aandelen in de optiek van een derde gegadigde zou kunnen verhogen. Dat laatste kan zich voordoen maar dat behoeft niet het geval te zijn. Het antwoord op de vraag hoe de waardebepaling van de gewone aandelen van de [familienaam gedaagde]-groep zou dienen plaats te vinden indien alle waardeverhogende elementen c.q. toepasselijke beschermingsconstructies zouden worden meegenomen, ligt in de eerste plaats in de subjectieve sfeer van de bieder. Voor zover het antwoord niet daarin kan worden gevonden zal de waardebepaling, voor zover al objectiveerbaar en splitsbaar over de onderscheiden elementen, aan deskundigen moeten worden overgelaten dan wel in overeenstemming met redelijkheid en billijkheid moeten plaatsvinden. De rechtbank kan zich niet voorstellen dat partijen daarover zonder tussenkomst van derden geen eenstemmigheid zouden kunnen bereiken. Voor het overige is dit een kwestie voor de schadestaatprocedure waarnaar de rechtbank de zaak in conventie zal verwijzen.
6.13 De door de [familienaam eiseres]-groep gehanteerde systematiek voor de berekening van de prioriteitsaandelen is niet betwist door de [familienaam gedaagde]-groep. Wel heeft zij bij gelegenheid van de pleidooien een kanttekening geplaatst bij de berekening van de maximale waarde van de golden parachute door de [familienaam eiseres]-groep op euro 33.074.636,--. Volgens de [familienaam gedaagde]-groep moet worden uitgegaan van een biedprijs per aandeel van euro 12,75 (inclusief interim-dividend) in plaats van euro 12,03 (exclusief interim-dividend). Partijen zijn daar niet uitgebreid op ingegaan. Bij de bepaling van de waarde van het verlangde voorschot zal de rechtbank voorshands de bezwaren van de [familienaam gedaagde]-groep honoreren. Voorshands wordt uitgegaan van een waarde van de golden parachute van euro 6.939.886,-- x (12,75 - 7,26) = euro 38.067.034,--. De minimale waarde van de prioriteitsaandelen is in dat geval euro 55 miljoen - euro 38.067.034,-- = euro 16.932.966,--. De aanspraak daarop van de [familienaam eiseres]-groep bedraagt 50% of euro 8.466.483,--. De rechtbank zal euro 8 miljoen bij wege van voorschot toewijzen aan de [familienaam eiseres]-groep.
6.14 De rechtbank zal het gevorderde sub 2 van de gewijzigde vordering van de [familienaam eiseres]-groep aldus verstaan dat voor "bovenbedoelde schade" (waarmee lijkt te worden gedoeld op - zie de vordering sub 1 - "de schade die eiseressen lijden doordat de [familienaam gedaagde]-groep haar verplichting tot levering van 50% althans 48,75% van de aandelen in Uni-Invest Prioriteit aan de [familienaam eiseres]-groep niet nakomt") moet worden gelezen: de schade die eiseressen lijden als gevolg van de niet-nakoming door de [familienaam gedaagde]-groep van de vaststellingsovereenkomst, overeenkomend met 48,75% van het door de [familienaam gedaagde]-groep voor haar aandelen ontvangen bedrag. Gelet op de kern van het betoog van de [familienaam eiseres]-groep berust de formulering onder 2. van de gewijzigde vordering op een kennelijke vergissing. Van een recht op levering door de [familienaam gedaagde]-groep was door de [familienaam eiseres]-groep nu juist afstand gedaan.
7.1 De rechtbank kan de [familienaam gedaagde]-groep niet volgen in haar reconventionele vordering. Zij heeft gesteld dat de "afstandsverklaringen" van R. en A. [familienaam eiseres] op haar verzoek op schrift zijn gesteld en haar toegezonden en dat zij daarom (mede) tot haar zijn gericht. Zij heeft van de verklaringen aldus kennis genomen en ze niet afgewezen. Ze zouden daarom tegenover haar als afstand van recht hebben te gelden.
7.2 Deze lezing komt niet juist voor. Van een tweezijdige rechtshandeling tussen R. en A. [familienaam eiseres] enerzijds en de [familienaam gedaagde]-groep anderzijds, als vereist in artikel BW 6:160, is geen sprake. Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft de [familienaam eiseres]-groep de achtergrond belicht van de beide op verzoek van eiseres
sub 1 (Trudy [familienaam eiseres]) door deze zelf opgestelde verklaringen waarin R. [familienaam eiseres] (en haar partner) en A. [familienaam eiseres] verklaren geen rechten aan de vaststellingsovereenkomst van 24 april 1996 jegens de [familienaam gedaagde]-groep te zullen ontlenen en Trudy [familienaam eiseres] te machtigen om namens hen aan de
(rechts-)personen aan die zijde "afzonderlijk of gezamenlijk kwijting te verlenen en deze uit de hoofdelijkheid te ontslaan".
De [familienaam eiseres]-groep heeft gesteld dat de verklaringen uitsluitend zijn opgesteld om de [familienaam gedaagde]-groep de zekerheid te geven dat zij niet nog eens door A. en R. [familienaam eiseres] zou worden aangesproken in verband met een pandovereenkomst van 4 december 2000 waarbij Uni-Invest Holdings (NL) B.V. een pandrecht verleende aan G.J.M. (Trudy) en J.M. [familienaam eiseres] voor een gedeelte van haar voorwaardelijke vordering van Euro 154 miljoen op Vastnet Offices / Industrial N.V. in verband met de voorgenomen fusie van de [familienaam gedaagde]-groep met deze onderneming (zie boven onder 2.2). Die beoogde fusiepartner had namelijk verlangd dat de leden van de [familienaam gedaagde]-groep door de [familienaam eiseres]-groep uit hun hoofdelijke aansprakelijkheid zouden worden ontslagen.
7.3 Inderdaad dateren beide meergenoemde (gefaxte) verklaringen van A. en R. [familienaam eiseres] eveneens van 4 december 2000, de datum van de pandovereenkomst. De [familienaam gedaagde]-groep heeft deze zeer aannemelijke verklaring van de [familienaam eiseres]-groep niet althans onvoldoende weersproken. De rechtbank houdt het ervoor dat met de beide verklaringen van A. en R. [familienaam eiseres] is beoogd toepassing te geven aan het bepaalde in BW artikel 6:16. De vordering in reconventie moet worden afgewezen.
8 in conventie en in reconventie
De [familienaam gedaagde]-groep zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide procedures worden verwezen.
1. Verklaart de [familienaam eiseres]-groep niet-ontvankelijk in haar vordering tegen gedaagden sub 5 t/m 8.
2. Verklaart voor recht dat artikel 8a van de vaststellingsovereenkomst van 24 april 1996 zo moet worden uitgelegd, dat bij vervreemding van de prioriteitsaandelen in Uni-Invest door de [familienaam gedaagde]-groep - ongeacht op welke wijze dit geschiedt, door vervreemding, direct of indirect, van de rechtspersoon die de prioriteitsaandelen in Uni-Invest houdt, of anderszins - de Control Premium, waaronder te verstaan de waarde die de aan de prioriteitsaandelen in Uni-Invest verbonden zeggenschapsrechten boven de nominale waarde van die aandelen vertegenwoordigen, hoe deze ook wordt gerealiseerd, voor de helft aan eiseressen toekomt.
3. Veroordeelt gedaagden 1 t/m 4 hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseressen te vergoeden de schade die eiseressen lijden als gevolg van de niet-nakoming door de [familienaam gedaagde]-groep van de vaststellingsovereenkomst, overeenkomend met 48,75% van het door de [familienaam gedaagde]-groep voor haar aandelen ontvangen bedrag, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.
4. Veroordeelt gedaagden 1 t/m 4 hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseressen te betalen een bedrag van euro 8 miljoen als voorschot op bovenbedoelde schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2002 tot de dag der algehele voldoening.
De [familienaam eiseres]-groep wordt hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagden 5 t/m 8 gevallen, welke kosten worden bepaald op € 14.704,-- voor zover gevallen aan de zijde van gedaagden sub 5, 7 en 8 en op € 4.412,-- voor zover gevallen aan de zijde van gedaagde sub 6.
Gedaagden 1 t/m 4 worden hoofdelijk veroordeeld in de overige kosten van het geding. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van eiseressen gevallen, bepaald op € 16.215,56.
Hetgeen meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
1. Verklaart eiseressen sub 5, 7 en 8 niet ontvankelijk in hun vorderingen.
2. Wijst de vorderingen af.
De kosten die in reconventie tussen eiseressen sub 5, 7 en 8 en gedaagden zijn gevallen worden gecompenseerd, aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Eiseressen sub 1 t/m 4 worden hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de zijde van gedaagden gevallen, bepaald op € 780,--.
Deze kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. A. Ariëns, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. H. de Hek en in het openbaar uitgesproken op woensdag 5 maart 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.