RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector civiel recht
Enkelvoudige familiekamer.
Zaaknummer: 83924 / FA RK 03-572
Datum : 8 mei 2003
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET
ARRONDISSEMENT ZWOLLE,
hierna te noemen de officier van justitie,
verzoeker,
1. DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE
STAND VAN DE GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER,
zetelende te Emmeloord,
hierna te noemen de ambtenaar,
2. [voornaam vader] [tweede naam vader] [achternaam vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vader,
3. [voornaam moeder] [achternaam moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de moeder,
belanghebbenden.
De officier van justitie heeft op 24 februari 2003 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift ingediend, dat betrekking heeft op het register van geboorten van de burgerlijke stand van de gemeente Noordoostpolder.
De rechtbank heeft kennis genomen van de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken, waaronder een brief met bijlagen van de ambtenaar d.d. 31 januari 2003.
De officier van justitie heeft ervan afgezien aanwezig te zijn bij de behandeling ter zitting op 15 april 2003. Ter zitting is namens de ambtenaar verschenen de heer A.H. Kuijper. Tevens zijn de vader en de moeder verschenen, bijgestaan door hun raadsman mr. G.I. Roos, advocaat te Emmeloord. Voorts was P. Ahzani, tolk in de taal Farsi, aanwezig.
In de akte van geboorte nummer [nummerr geboorteakte] staat vermeld, dat op 9 januari 2000 in de gemeente Noordoostpolder is geboren de minderjarige van het vrouwelijke geslacht, genaamd:
[naam minderjarige] [achternaam moeder],
dochter van [voornaam moeder] [achternaam moeder].
De geboorteakte vermeldt dat daarvan op 19 januari 2000 aangifte is gedaan door [voornaam vader] [tweede naam vader] [achternaam vader].
De officier van justitie verzoekt de ambtenaar te gelasten de geboorteakte nummer [nummerr geboorteakte] van het jaar 2000 te verbeteren, aangezien hierin niet de personalia van de vader staan vermeld en de geslachtsnaam en de voornaam van de moeder onjuist staan vermeld.
Ter staving van zijn verzoek heeft de officier van justitie een daartoe strekkende brief van de ambtenaar d.d. 31 januari 2003 met bijlagen overgelegd.
Uit de overgelegde, op 27 februari 2001 in de gemeente [woonplaats] onder belofte opgemaakte, verklaring overeenkomstig art. 36 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de vader en de moeder blijkt dat zij op [datum] 1997 te Tabriz, Iran, zijn gehuwd.
De ambtenaar heeft geen bezwaar gemaakt tegen toewijzing van het verzoek van de officier van justitie.
Uit de brief van de ambtenaar d.d. 31 januari 2003 blijkt dat de aan te brengen verbeteringen in de geboorteakte rechtstreeks voortvloeien uit de door de vader en de moeder afgelegde verklaringen onder belofte.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte verbeteringen, voor zover deze zien op de toevoeging van de personalia van de vader en de correctie van de geslachtsnaam en de voornaam van de moeder in het belang van alle betrokkenen moeten worden geacht. De vader en de moeder hebben ter zitting verklaard geen bezwaar te maken tegen toewijzing van dit deel van het verzoek.
Tevens heeft de officier van justitie verzocht de geslachtsnaam van het kind vast te stellen als [tweede naam vader] [achternaam vader], zijnde de geslachtsnaam van de vader.
De ambtenaar heeft geen bezwaar gemaakt tegen toewijzing van het verzoek van de officier van justitie. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat naar zijn oordeel [naam minderjarige] de geslachtsnaam van de vader dient te krijgen, omdat er geen naamskeuze is gedaan en deze naamskeuze niet achteraf nog gedaan kan worden.
De vader en de moeder hebben verzocht dit gedeelte van het verzoek af te wijzen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij hadden beoogd dat [naam minderjarige] de achternaam van de moeder zou krijgen. Op het moment dat de vader aangifte deed van de geboorte van [naam minderjarige] kon de ambtenaar niet vaststellen dat de vader en de moeder getrouwd waren. Op basis daarvan kreeg [naam minderjarige] van rechtswege de naam van de moeder. Op 22 juli 2002 werd het tweede kind, [naam kind 2], geboren. Bij de aangifte van [naam kind 2] in de gemeente [woonplaats] heeft de vader aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand laten weten dat hij en de moeder een naamskeuze voor de geslachtsnaam van de moeder wilden doen. De betreffende ambtenaar gaf daarop te kennen dat dit niet mogelijk was, omdat de moeder - bij het ontbreken van een schriftelijke verklaring - bij de aangifte aanwezig had moeten zijn. Dientengevolge verkreeg [naam kind 2] de geslachtsnaam van de vader.
De vader en de moeder zijn van mening dat [naam minderjarige] als het eerste kind in de zin van artikel 1:5 lid 8 BW dient te worden beschouwd, en dat haar geslachtsnaam niet gewijzigd dient te worden, maar dat [naam kind 2] alsnog de geslachtsnaam van de moeder dient te krijgen. Het belang van de kinderen dat zij stellen, is dat de kinderen - indien zij ooit naar Iran zouden willen gaan - niet veilig zijn indien zij de geslachtsnaam van de vader dragen.
Alvorens inhoudelijk op deze kwestie in te gaan stelt de rechtbank vast dat op deze zaak op basis van artikel 5 lid 1 Wet conflictenrecht namen, dat een uitwerking vormt van artikel 5 lid 1 van de Overeenkomst inzake het recht dat van toepassing is op geslachtsnamen en voornamen, Nederlands recht van toepassing is.
Ter beoordeling ligt de vraag voor, welke de geslachtsnaam van [naam minderjarige] dient te zijn, omdat de officier van justitie alleen wijziging van haar gegevens heeft verzocht en de rechtbank vanwege het bepaalde in artikel 263 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet bevoegd is te beslissen over de geslachtsnaam van [naam kind 2] aangezien de geboorteakte in de gemeente [woonplaats] is ingeschreven. Nu de ambtenaar in de brief van 31 januari 2003 - mede - aansluiting heeft gezocht bij de geslachtsnaam van [naam kind 2], omdat [naam kind 2] in de visie van de ambtenaar het eerste (geregistreerde) kind is, zal voor de vaststelling van de geslachtsnaam van [naam minderjarige] in de eerste plaats beoordeeld moeten worden welk kind als "eerste kind" in de zin van artikel 1:5 lid 8 BW dient te worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat [naam minderjarige] het eerste kind in de zin van deze bepaling is. Blijkens de betreffende bepaling moet worden uitgegaan van het eerste kind tot wie beide ouders in familierechtelijke betrekking staan. Voor de beoordeling van de vraag of er een familierechtelijke betrekking tussen de vader en [naam minderjarige] bestaat, en wanneer deze is ontstaan, zijn de artikelen 1:197 e.v. BW van doorslaggevende betekenis. Vader van een kind is (onder meer) de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren, is gehuwd. Dat op het moment van de aangifte van de geboorte van [naam minderjarige] niet aangetoond kon worden dat de vader gehuwd was met de moeder, staat er niet aan in de weg dat hij als vader in de zin van artikel 1:199 BW dient te worden beschouwd, nu later alsnog is komen vast te staan dat hij ten tijde van de geboorte van [naam minderjarige] met de moeder gehuwd was. Hiermee is de familierechtelijke betrekking tussen de vader en [naam minderjarige] vanaf de geboorte gegeven.
Gezien het voorgaande is het standpunt van de gemeente dat [naam kind 2] het "eerste kind" is en nu hij de naam van de vader heeft, deze naam ook voor [naam minderjarige] moet gelden, onjuist. De - hierna vast te stellen - geslachtsnaam van [naam minderjarige] is doorslaggevend voor de vaststelling van de geslachtsnaam van de beide kinderen..
Nu ervan moet worden uitgegaan dat [naam minderjarige] staande het huwelijk is geboren, geldt in beginsel de hoofdregel van artikel 1:5 BW, te weten dat uiterlijk ter gelegenheid van de aangifte een naamskeuze gedaan kan worden, bij gebreke waarvan het kind de geslachtsnaam van de vader verkrijgt. Nu er geen naamskeuze is gedaan, zou strikte toepassing van artikel 1:5 BW ertoe leiden dat [naam minderjarige] de geslachtsnaam van de vader verkrijgt. In de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding van deze hoofdregel af te wijken.
Uit de uitspraak van het EHRM van 27 april 2000, verkort gepubliceerd in NJB 2000, blz. 1337-1338, valt af te leiden dat het namenrecht valt onder de werkingssfeer van art. 8 lid 1 van het EVRM. De uitspraak laat nadrukkelijk ruimte voor een belangenafweging in het concrete geval. Deze belangenafweging dient in dit geval te leiden tot vaststelling van de geslachtsnaam van de moeder als de geslachtsnaam van [naam minderjarige].
In de eerste plaats bestaat in dit specifieke geval, waarin de vader pas later als de vader wordt bijgeschreven, de mogelijkheid van het doen van een naamskeuze voor of uiterlijk bij de aangifte niet. Tot 1 januari 1998 gold als hoofdregel dat de geslachtsnaam van een wettig kind die van de vader was. De Hoge Raad heeft bij arrest van [datum] 1988 (gepubliceerd in NJ 1989/740) bepaald dat artikel 26 IVBPR het recht van ouders op een door hen te kiezen geslachtsnaam voor hun kinderen waarborgt, wat de aanleiding is geweest voor het op 1 januari 1998 ingevoerde stelsel, waarin dit recht is vastgelegd. Het recht op naamskeuze dient daarom het uitgangspunt te zijn en de beperkingen daarop dienen zo restrictief mogelijk te worden uitgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever met de regeling van artikel 1:5 BW niet zozeer beoogd dat een naamskeuze uiterlijk bij de aangifte mag worden gedaan en niet op een later moment, als wel dat er - slechts - één moment bestaat om van die mogelijkheid gebruik te maken en wel zo spoedig mogelijk. Aanknopingspunt hiervoor is de Memorie van Antwoord bij het betreffende wetsvoorstel, waarin met zoveel woorden wordt gesteld:
"Uiteraard zal ervoor zorg gedragen worden dat in de voorlichting wordt aangegeven dat de naamskeuze één keer kan worden gedaan en dat men daarop niet kan terugkomen. Het verdient dan ook aanbeveling de naamskeuze te doen op het moment dat deze aan de orde is: als de vrouw zwanger is".
Voorts kan in dit kader worden aangehaakt bij de regeling in geval van erkenning, nu ook dat een situatie betreft waarin eerst later een vermelding van de vader op de geboorteakte plaatsvindt en er door de specifieke omstandigheden niet eerder een naamskeuzemogelijkheid geweest is. Voor die situatie is uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden aan de ouders om ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk te verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. En ook in het geval van gerechtelijke vaststelling van het vaderschap kan een dergelijke verklaring nog na de aangifte gedaan worden. In dat geval vermeldt de rechterlijke uitspraak de verklaring van de ouders.
Ten slotte is er geen openbaar belang dat wijziging van de geslachtsnaam van [naam minderjarige] gebiedt. De belangrijkste reden voor het aanwijzen van de geslachtsnaam van de vader bij het uitblijven van een naamskeuze is blijkens de uitspraak van het EHRM dat met die regeling voorkomen wordt dat de achternaam van een kind onbepaald blijft. Dit is in het onderhavige geval echter niet aan de orde. Uitgaande van de regel dat alle kinderen binnen een huwelijk dezelfde geslachtsnaam moeten hebben, zal ofwel de geslachtsnaam van [naam minderjarige], ofwel die van [naam kind 2] gewijzigd moeten worden. Er zijn geen argumenten aangevoerd en het valt ook niet in te zien waarom het de voorkeur verdient dat juist de geslachtsnaam van [naam minderjarige] gewijzigd zou moeten worden.
Nu de ouders wel een belang hebben gesteld bij vaststelling van de geslachtsnaam van de moeder als de geslachtsnaam van de kinderen - wat daarvan inhoudelijk verder zij - dient het verzoek van de officier van justitie voor zover dit ziet op wijziging van de geslachtsnaam van [naam minderjarige] te worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het in de rede ligt dat de officier van justitie een verzoek tot naamswijziging van de geslachtsnaam van [naam kind 2] zal indienen bij de rechtbank Arnhem, aangezien ingevolge artikel 1:5 lid 8 BW de volgende kinderen van dezelfde ouders dezelfde geslachtsnaam hebben als het eerste kind.
Gezien het voorgaande dient de naam van het kind te luiden:
[achternaam moeder], [naam minderjarige],
dochter van:
[tweede naam vader] [achternaam vader], [voornaam vader],
geboren op [datum] 1973 te Tabriz, Iran
tevens aangever,
en van:
[achternaam moeder], [naam moeder],
geboren op [datum] 1977 te Teheran, Iran.
Wijst het verzoek van de officier van justitie toe voor wat betreft de verbeteren van de vermelding van de geslachtsnaam en de voornaam van de moeder en de toevoeging van de personalia van de vader.
Gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Noordoostpolder de akte van geboorte nummer [nummerr geboorteakte] in het register van geboorten van het jaar 2000 als volgt te verbeteren:
[achternaam moeder], [naam minderjarige],
dochter van:
[tweede naam vader] [achternaam vader], [voornaam vader],
geboren op [datum] 1973 te Tabriz, Iran
tevens aangever,
en van:
[achternaam moeder], [naam moeder],
geboren op [datum] 1977 te Teheran, Iran.
Aldus gegeven door mr. L.M. Rijksen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Eskes als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2003.
Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de rechtbank kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de verschenen belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De termijn is voor andere belanghebbenden drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een procureur/advocaat verplicht.