9.
Rest de vraag of in de omstandigheden van het geval aanleiding bestaat om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Dat is niet het geval.
De door het CWI aanvaarde reden voor de opzegging, die thans ook de reden voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben gevormd, indien [verweerder] zich daartegen zou hebben verzet, is het verwijt aan [verweerder] dat hij meermalen ongeoorloofd afwezig is geweest en/of zich in strijd met de voorschriften heeft ziek gemeld.
Uit de door [verzoeker] overgelegde brieven terzake blijkt, dat hij [verweerder] op 14 januari en 16 april 2002 schriftelijk heeft gewaarschuwd wegens ongeoorloofde afwezigheid. Zijn verweer, dat hij toen ziek was, en zich, weliswaar op het laatste moment of zelfs nadien, heeft ziek gemeld, en dat die ziekmelding terecht was, wordt gepasseerd. Eerstens is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk dat een werkgever aan een werknemer schriftelijke waarschuwingen laat uitgaan, als daarvoor geen reden zou zijn, maar belangrijker nog is dat, als die waarschuwingen zonder grond waren, onbegrijpelijk is dat [verweerder] heeft aanvaard dat de desbetreffende verzuimdag(en) met hem toekomende vrije dagen werden verrekend. Voor wat betreft het incident rond de ziekmelding op 29 september 2002, dat de directe aanleiding voor de ontslagmaatregelen vormde, treft [verweerder] evenzeer een verwijt. Hij heeft aangevoerd, dat hij op zondagavond 29 september 2002, toen hem bleek dat hij geen telefonisch contact met [verzoeker] kon krijgen om zijn ziekmelding voor maandag 30 september 2002 door te geven, een SMS-bericht heeft gezonden. In antwoord op de vraag, waarom hij zich niet op maandagochtend rechtstreeks telefonisch bij het bedrijf van [verzoeker] had ziek gemeld, heeft [verweerder] uitgelegd, dat hij zo bang was voor de (hem bekende) reactie van [verzoeker] op een ziek melding op de werkdag zelf, dat hij ervoor heeft gekozen om dat op de zondag ervoor te doen. [verzoeker] heeft gesteld geen SMS-bericht of andere ziekmelding te hebben ontvangen. In een geval waarin iemand zich bedient van een communicatiemiddel op zodanige wijze dat twijfel mogelijk blijft over het antwoord op de vraag of het beoogde bericht de geadresseerde heeft bereikt, rust op de verzender van dat bericht het risico dat dat laatste niet het geval is. Zo heeft [verweerder] door het versturen van een SMS-bericht het risico genomen dat dat bericht [verzoeker] niet bereikte. Overigens rijst de vraag waarom [verweerder] niet de moeite heeft genomen om op maandag 30 september 2002 bij het bedrijf van [verzoeker] telefonisch na te vragen of zijn SMS-bericht van de vorige dag [verzoeker] wel had bereikt. Hij had immers griep, zo heeft hij gesteld, en daarom is niet aannemelijk dat hij een zodanig telefoongesprek niet had kunnen voeren, of door zijn vrouw laten voeren. Het argument van de angst voor de reactie van [verzoeker], wat daarvan overigens ook zij, zou in dat geval ook minder hebben moeten wegen, omdat immers slechts om een bevestiging werd gevraagd van een de vorige dag gedane melding.