ECLI:NL:RBZWO:2002:AE8952

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
15 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
173647 CV 02-871
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een chauffeur na incident met schoolkinderen

In deze zaak vorderde eiser, een chauffeur, wedertewerkstelling en doorbetaling van loon na ontslag op staande voet door gedaagde, een werkgeversorganisatie. Eiser was op 27 maart 2001 in dienst getreden en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het ontslag volgde na een incident op 12 maart 2002, waarbij eiser een schoolkind zou hebben mishandeld. Gedaagde stelde dat eiser op staande voet was ontslagen vanwege dit incident en zijn weigering om excuses aan te bieden. Eiser betwistte de beschuldigingen en stelde dat hij handelde uit noodzaak om de rust onder de kinderen te bewaren. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldiging van mishandeling. De rechter benadrukte dat het bestuur van een busje niet automatisch betekent dat de chauffeur ook in staat is om op een verantwoorde manier met kinderen om te gaan. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en dat gedaagde niet kon aantonen dat er eerder waarschuwingen waren gegeven voor soortgelijk gedrag. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering door gedaagde, waarbij de rechter gedaagde toestond om feiten en omstandigheden te bewijzen die zouden aantonen dat eiser eerder was gewaarschuwd voor zijn gedrag. De beslissing werd genomen in de openbare zitting van 15 augustus 2002.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Deventer
zaaknr.: 173647 CV 02-871
datum : 15 augustus 2002
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te Deventer,
eisende partij,
gemachtigde mr. L.Th.M. den Teuling-Caarls, advocaat te 7401 HD Deventer, Postbus 6174
tegen
[gedaagde],
gevestigd te Deventer,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. W.J.A. van Haperen, werkzaam bij de werkgeversorganisatie in het beroepspersonen- en beroepsgoederenvervoer Koninklijk Nederlands Vervoer,
rolgemachtigde A.M.C. van den Bos, gerechtsdeurwaarder te Deventer.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
-de dagvaarding
-het antwoord van de gedaagde partij
-de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
1.
Eiser vordert wedertewerkstelling en doorbetaling van loon, betaling van de wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Gedaagde heeft de vordering gemotiveerd betwist.
De beoordeling
2.
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast:
a. Eiser is op 27 maart 2001 bij gedaagde in dienst getreden in de functie van chauffeur taxi-vervoer, en wel op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 15 á 22 uur per week.
b. Tijdens het vervoer van (een vijftal) schoolkinderen op 12 maart 2002 heeft eiser één van die schoolkinderen, zekere [kind], aan zijn oor getrokken en/of een draai om zijn oren gegeven omdat deze een (drie jaar jongere) mede passagier tijdens het vervoer had geslagen.
c. Gedaagde heeft eiser op 16 maart 2002 op staande voet ontslagen wegens het feit dat hij een door hem vervoerd schoolkind heeft geslagen en achteraf niet bereid bleek aan dat kind en aan zijn ouders zijn verontschuldigingen aan te bieden.
d. Bij brief van 19 maart 2002 heeft eiser via zijn gemachtigde de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van de overeengekomen arbeid.
3.
Eiser heeft aangevoerd, dat hij als chauffeur schoolkinderen moet vervoeren zonder verdere begeleiding, en dat hij aldus ook moet zorgen voor een voldoende mate van rust onder zijn passagiers tijdens het vervoer. Hij heeft toegelicht dat hij [kind]op 12 maart 2002 aan zijn oor heeft gedraaid, toen deze een drie jaar jonger schoolmeisje in de bus had geslagen, en [kind] op de vraag waarom hij dat had gedaan een brutaal antwoord had gegeven. Hij ontkent dat hij eerder door gedaagde is gewaarschuwd, betreffende handtastelijkheden tegenover door hem te vervoeren schoolkinderen.
4.
Gedaagde heeft op basis van de informatie van (de ouders van) [kind] geconcludeerd dat bij het incident sprake is geweest van mishandeling, dat de ouders van [kind] daarvan ook aangifte hebben gedaan bij de politie, en dat met name de halsstarrigheid van eiser, die geen excuses wilde aanbieden, en het feit dat eiser reeds eerder voor handtastelijk gedrag tegenover door hem vervoerde kinderen door haar was gewaarschuwd, de beslissing tot het verlenen van ontslag op staande voet heeft ingegeven.
5.
Partijen strijden voor wat betreft de feiten aangaande de reden voor het ontslag vooral over de precieze bejegening van [kind] door eiser en over de vraag of eiser bij één of meer eerdere soortgelijke incidenten betrokken is geweest, waarvoor hij van gedaagde een waarschuwing zou hebben ontvangen.
6.
Voorop gesteld wordt, dat het naar behoren kunnen besturen van een busje voor het vervoer van personen niet zonder meer meebrengt dat de desbetreffende chauffeur ook op een in alle opzichten verantwoorde wijze met een groep schoolkinderen in dat busje kan omgaan. Niet gesteld of gebleken is, dat eiser door gedaagde op die extra vaardigheid speciaal is geselecteerd of daarvoor (aanvullend) is opgeleid. Waar gedaagde dan ook zonder bijzondere voorzorgsmaatregelen (zoals het regelen van speciaal toezicht) eiser de verantwoording heeft gegeven over het vervoer van groepen schoolkinderen, heeft zij het risico aanvaard dat eiser bij de uitvoering van dit taakonderdeel fouten zou maken. Zij kan hem die fouten aldus niet al te zwaar aanrekenen. Hierbij moet worden aangetekend, dat de opvatting van eiser, zoals weergegeven in het verslag van mevrouw X van zijn gesprek met mevrouw Y namens gedaagde, dat onder omstandigheden een - beperkte - lichamelijke kastijding ter redressering van ongewenst gedrag bij jonge kinderen een nuttig effect kan hebben, geenszins als onveranderlijk onjuist behoeft te worden verworpen.
7.
Het onder 6 geformuleerde uitgangspunt brengt vanzelfsprekend niet mee, dat eiser tegenover de door hem te vervoeren personen (schoolkinderen of anderen) niet in beginsel de gangbare normen van respect en fatsoen in acht behoorde te nemen. Indien dan ook werkelijk sprake zou zijn geweest van mishandeling van één van de schoolkinderen, zoals gedaagde heeft aangevoerd, dan is het ontslag op staande voet zonder meer terecht verleend.
8.
Het is, echter, allerminst aannemelijk geworden dat eiser zich aan mishandeling van [kind] heeft schuldig gemaakt. Daarbij kan het verschil tussen een klap op het oor of het draaien aan het oor als onvoldoende relevant buiten beschouwing blijven. Eerstens berust de kwalificatie mishandeling nergens anders op dan op de door gedaagde in deze procedure ingenomen stelling terzake, gebaseerd op een door één van haar medewerkers opgesteld verslag van een gesprek met eiser en op door haar weergegeven informatie van de ouders van [kind]. Het enkele feit dat de ouders van [kind] bij de politie aangifte van mishandeling hebben gedaan zegt in dat verband weinig. Het doen van aangifte zegt immers niets over de gegrondheid ervan. Bovendien hebben zij die klacht niet doorgezet, hetgeen een aanwijzing vormt voor de conclusie dat het allemaal wel meegevallen is. Voorts zijn de aard en ernst van het letsel op geen enkele wijze, bijvoorbeeld door een verklaring van een behandelend arts, nader toegelicht, en is zelfs niet aangevoerd dat [kind] zich terzake van de oorvijg van eiser onder doktersbehandeling heeft moeten stellen. Tenslotte is onaannemelijk dat gedaagde, indien inderdaad sprake zou zijn geweest van mishandeling, het al of niet verlenen van het ontslag afhankelijk zou hebben gemaakt van de bereidheid van eiser om zijn verontschuldigingen aan [kind] en zijn ouders aan te bieden.
9.
Het voorgaande brengt mee dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser zich op 12 maart 2002 heeft schuldig gemaakt aan mishandeling of aan een zodanige bejegening van [kind] dat hij daardoor, mede in aanmerking genomen zijn weigering om excuses aan te bieden, aan gedaagde een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven.
10.
Waar gedaagde echter eveneens heeft aangevoerd, en te bewijzen heeft aangeboden, dat eiser voor soortgelijk optreden tegenover door hem vervoerde schoolkinderen is gewaarschuwd, kan op 12 maart 2002 voor gedaagde als gevolg van het incident rond [kind] een dringende reden voor ontslag van eiser zijn ontstaan, indien komt vast te staan dat eiser eerder betrokken is geweest bij handtastelijkheden tegenover door hem vervoerde schoolkinderen en daarop zodanig is aangesproken dat hij wist of moest beseffen dat zijn aanpak door gedaagde werd afgekeurd en dat bij herhaling ernstige maatregelen, zoals ontslag op staande voet, niet zouden uitblijven. Gedaagde zal, overeenkomstig haar aanbod terzake, worden toegelaten tot het bewijs van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij aan eiser (één of meer) waarschuwing(en) als hiervoor bedoeld heeft gegeven.
De beslissing
De kantonrechter:
-laat gedaagde toe feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat eiser voorafgaande aan 12 maart 2002 betrokken is geweest bij één of meer incidenten waarbij hij tegenover door hem vervoerde schoolkinderen handtastelijk is geworden en in verband waarmee zij van haar afkeuring van dat gedrag heeft doen blijken en hem heeft gewaarschuwd dat bij herhaling aan zijn gedrag ernstige consequenties (zoals ontslag op staande voet) verbonden zouden worden;
- bepaalt voorts het navolgende:
Voor overlegging van schriftelijk bewijs wordt de zaak aangehouden tot de zitting van donderdag 5 september 2002 te 10.15 uur.
Indien gedaagde bewijs door getuigen wil leveren, moet dat voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk aan de sector kanton worden meegedeeld met opgave van het aantal getuigen dat zal worden voorgebracht.
Gedaagde wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat uiterlijk zeven dagen voor het verhoor ook aan de tegenpartij de namen en woonplaatsen van de getuigen moeten worden opgegeven.
Als partijen wensen dat met hun verhinderdata rekening wordt gehouden, zullen zij die eveneens voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk dienen op te geven. Vervolgens zal dan worden bepaald wanneer het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
Het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Deventer, Brink 12;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. A.H. Canté, kantonrechter te Deventer, en uitgesproken door mr. W.F. Boele, kantonrechter te Deventer, in de openbare terechtzitting van 15 augustus 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.