ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6761

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
8 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/144 WAO
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
  • M.I. Lammertsma-van der Heij
  • F.G. van Arem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot verlaging WAO-uitkering wegens onjuiste functiewaardering en schattingsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle op 8 juli 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, echtgenote van B, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de verlaging van de WAO-uitkering van eiseres, die per 8 november 2001 was verlaagd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35. Eiseres had hiertegen bezwaar gemaakt, waarna het UWV het bezwaarschrift ongegrond verklaarde. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 27 september 1999 arbeidsongeschikt is door een whiplashtrauma, en dat zij in het verleden een revalidatieprogramma heeft gevolgd. De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres maximaal 25 uur per week in staat was tot lichte werkzaamheden, maar de rechtbank oordeelde dat de door het UWV toegepaste functiewaardering niet correct was. De rechtbank vond dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet voldeden aan de eisen van het Schattingsbesluit, omdat de functies niet de hoogste verdiencapaciteit boden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het UWV de juiste functies had moeten gebruiken voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid, en dat de gekozen functies niet voldoende arbeidsplaatsen boden voor eiseres om haar verdiencapaciteit te realiseren. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte toepassing van het Schattingsbesluit en de noodzaak om de juiste functies te selecteren op basis van het hoogste uurloon.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 02/144 WAO
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, echtgenote van B wonende te C, eiseres
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling: UWV GAK – kantoor Apeldoorn), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 18 december 2001, nummer 1230.88.124.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 10 september 2001 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 8 november 2001 verlaagd naar een arbeidsongeschiktheidsper-centage van 25 tot 35.
Tegen dit besluit is op 7 oktober 2001 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 27 januari 2002 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 5 juni 2002 door de meervoudige kamer ter zitting behandeld.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mw. mr. A.R. van der Veen, medewerkster van Achmea te Leeuwarden.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen.
3. Motivering
In geding is de vraag of verweerder terecht de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 8 november 2001 heeft verlaagd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25-35%.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze vraag uit van de volgende
feiten en omstandigheden.
Eiseres was sedert 17 augustus 1991 gedurende 27 uur per week werkzaam als restaurantmedewerkster in dienst van VOF X te C.
Tengevolge van een whiplashtrauma, veroorzaakt door een fietsongeval, is eiseres op 27 september 1999 uitgevallen voor haar werkzaamheden. Van 28 juni 2000 tot 18 augustus 2000 heeft eiseres het revalidatieprogramma “Pijn de Baas” gevolgd bij Revalidatiecentrum Het Roessingh. Met ingang van 25 september 2000 heeft verweerder eiseres een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het voorjaar van 2001 heeft eiseres wederom een aanrijding gehad. Dit heeft haar vooral psychisch geraakt, zodat zij antidepressiva moest gebruiken.
Op 3 juli 2001 is eiseres onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft een zogenoemd belastbaarheidspatroon opgesteld. Vervolgens heeft eiseres op 5 september 2001 een gesprek gevoerd met de arbeidsdeskundige. Tijdens dat gesprek is eiseres meegedeeld dat zij, uitgaande van voormeld belastbaarheidspatroon, in staat wordt geacht 25 uur per week met name genoemde functies te verrichten in verband waarmee er voor haar een loonverlies ontstaat van ruim 29%. Dit gesprek is eiseres bevestigd bij schrijven van 7 september 2001.
De bezwaarverzekeringsarts heeft naar aanleiding van het verhandelde tijdens de hoorzitting op 14 november 2001 en op basis van dossierstudie op 15 november 2001 gerapporteerd. Hij heeft daarbij de beschikking gehad over informatie van de behandelend neuroloog, revalidatiearts en huisarts van eiseres.
Beoordeling van het beroep
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO zijn twee aspecten van belang zijn, namelijk:
- of de betrokkene beperkingen heeft, die het rechtstreeks
en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met gangbare arbeid een inkomen te verwerven.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts eiseres heeft onderzocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat eiseres gedurende maximaal 25 uur per week (5 uur per dag) in staat is tot lichamelijk lichte werkzaamheden waarbij geen forse bewegingen van de nek voorkomen. Voorts heeft de verzekeringsarts aangegeven dat er psychisch beperkende factoren zijn, zoals het vermijden van frequente piekbelastingen (28 A) en conflicthantering (28 E). De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres weergegeven in een belastbaarheidspatroon.
De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens aangegeven dat de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden van eiseres juist heeft weergegeven. Hij heeft daaraan evenwel toegevoegd, dat het van belang is dat aan eiseres de juiste fase wordt toegekend in het reïntegratietraject. “Ik denk, dat we toch moeten rekenen met een traject van een jaar of rond die koers en dat er een geleidelijke opbouw moet plaatsvinden” aldus de bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank ziet geen reden de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Via de informatie van de huisarts is aan het oordeel van de behandelende sector voldoende aandacht besteed.
De rechtbank leidt uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts echter anders dan verweerder af, dat eiseres per 8 november 2001 nog niet geheel in staat was 25 uur per week functies te vervullen. De rechtbank is van oordeel, dat het door die arts noodzakelijk geachte reïntegratietraject van een jaar zo lang is, dat het in de mate van arbeidsongeschiktheid tot uitdrukking dient te worden gebracht. Een meer geleidelijke afschatting ligt in dit geval voor de hand.
Met betrekking tot de grief van eiseres, dat het combineren van werkzaamheden met haar huishouding en haar vrijetijdsbesteding (sporten) te zwaar zal zijn merkt de rechtbank op, dat daarmee gelet op de wettelijke beoordelingssystematiek, geen rekening kan worden gehouden.
Hoewel reeds op grond van het bovenstaande het bestreden besluit niet in stand kan blijven, zal de rechtbank zich ook uitspreken over de toepassing door verweerder van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van 8 juli 2000 (verder: Schattingsbesluit), alsmede de daarop gebaseerde beleidsregels, neergelegd in het Besluit uurloonschatting 1999 plus bijlage, zodat verweerder daarmee rekening kan houden bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Verweerder heeft de schatting gebaseerd op drie functies:
Inpakker (FB-code 9717), confectienaaister (FB-code 7952 en printplatenmonteur (FB-code 8538).
De inpakker kent slechts twee arbeidsplaatsen van de vereiste zeven waarin 25 uur per week kan worden gewerkt. De rechtbank acht dit aantal te laag om aan te nemen dat er voldoende arbeidsplaatsen zijn waarin eiseres haar verdiencapaciteit gebaseerd op 25 uur per week zou kunnen realiseren.
De confectienaaister kent maar 1 arbeidsplaats met voldoende urenomvang, zodat ook hier de realiteitswaarde te gering is.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting al aangegeven, dat de functie van montagemedewerker , FB-code 8538, niet zonder nadere beoordeling door de verzekeringsarts gebruikt had mogen worden, nu daarin 27 uur per week gewerkt wordt, terwijl eiseres medisch beperkt is tot 25 uur per week. Voor deze functie zou de telefoniste/receptioniste met FB-code 3804 in de plaats kunnen komen. De daarbij behorende reductiefactor van 0.96 toepassend op het mediaanloon van f 19,58 betekent dat eiseres een verdiencapaciteit overhoudt van f 17,32 per uur, waarmee zij blijft ingedeeld in de klasse 25-35%, aldus verweerders gemachtigde ter zitting.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Weliswaar heeft verweerder de functie van montagemedewerker terecht laten vervallen, maar de vervanging door die van telefoniste/receptioniste is niet in overeenstemming met artikel 9 van het Schattingsbesluit. Immers volgens dat artikel behoren bij de schatting de drie functies in aanmerking te worden genomen waarmee het hoogste inkomen per uur kan worden verworven. Terecht heeft de gemachtigde van eiseres erop gewezen, dat de eveneens geduide verzekeringsemployé en de secretaressen/stenotypisten een hoger uurloon kennen en dus ingevolge artikel 9 voor de schatting eerder in aanmerking behoren te worden genomen dan de telefonist.
Wat verweerder doet, is de in artikel 9 voorgeschreven rangschikking naar uurloon loslaten en vervangen door een rangschikking naar urenomvang, waardoor de verdiencapaciteit van de betrokkene uiteindelijk hoger wordt. Deze werkwijze wordt weliswaar in stap 3 alsmede onder rubriek 5 van het Besluit uurloonschatting 1999 beschreven, doch is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de tekst van artikel 9.
Het voorgaande betekent, dat verweerder noch in het bestreden besluit noch na correctie ter zitting aan de schatting de juiste functies ten grondslag heeft gelegd.
Ook om deze reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht het beroep gegrond en ziet daarin aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 322,- ( 1 punt voor rechtsbijstand ter zitting, weegfactor 1). Tevens dient aan eiseres het griffierecht te worden vergoed.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, begroot op € 322,-;
wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten alsmede het griffierecht ad
€ 29,- aan eiseres vergoed.
Gewezen door mw. mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzitter, mw. mr. M.I. Lammertsma-van der Heij en mr. F.G. van Arem, rechters, in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2002 in tegenwoordigheid van mw. G. Ballast als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op