ECLI:NL:RBZWO:2002:AE0743
Rechtbank Zwolle
- Eerste aanleg - meervoudig
- F.G. van Arem
- L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
- W.J.B. Cornelissen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de stamrechtuitkering in relatie tot de Toeslagenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle op 13 maart 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mw. mr. K.J.M. Kuijpers, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat hem een toeslag van ƒ 16,80 per week had toegekend op zijn loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Eiser betoogde dat zijn stamrechtuitkering, die hij ontving van Zürich Leven, niet als inkomen in verband met arbeid moest worden aangemerkt, maar als inkomen uit vermogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stamrechtuitkering een aanvulling is op de loondervingsuitkering en niet valt onder de uitzonderingen van artikel 7, lid 2, sub b van het Inkomensbesluit Toeslagenwet. De rechtbank oordeelde dat de ontbindingsvergoeding die door de werkgever aan de verzekeringsmaatschappij was betaald, niet aan eiser zelf was uitbetaald, waardoor de stamrechtuitkering niet als eenmalige uitkering kan worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee het besluit van het UWV in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de aard van uitkeringen goed te beoordelen in het kader van de Toeslagenwet en de relevante wetgeving.