Arrondissementsrechtbank te Zwolle
enkelvoudige kamer
Bij vonnis van deze kamer van 19 oktober 1999 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
X. te P.,
verder te noemen X.
Bij brief van 31 maart 2000 heeft bewindvoerder, dhr. J. Pitstra, verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beeindigen. Voorts heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsanering te beeindigen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 31 mei 2000. Aldaar is X. niet verschenen. De zaak is, na hernieuwde oproep, opnieuw behandeld ter terechtzitting van 7 juli 2000. Aldaar is de echtgenote van X., welke eveneens is toegelaten tot de schuldsanering en waarmee X. in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd - verder te noemen Y. verschenen. X. is niet verschenen. De rechtbank heeft te dezer zitting de zaak aangehouden tot 14 december 2000. Y. - , haar echtgenoot, over wie eveneens de schuldsanering is uitgesproken, en de bewindvoerder zijn aldaar verschenen.
Als grond voor de beeindiging heeft de bewindvoerder aangevoerd dat bovenmatige schulden zijn ontstaan en voorts dat X. en Y. - hoewel daartoe meerdere keren verzocht, nimmer een goed inzicht hebben verschaft in hun uitgavenpatroon.
Als voldoende vaststaand kan het navolgende worden aangenomen. X. en Y. hebben gedurende de schuldsanering de vaste lasten aanvankelijk niet voldaan. Omstreeks de behandeling van het beeindegingsverzoek op 7 juli 2000 is het merendeel van de tijdens de schuldsanering ontstane schulden voldaan. De benodigde gelden heeft Y. verkregen door frauduleuze wijze een lening van f 20.000,-- af te sluiten met een financieringsmaatschappij. Ongeveer f 10.000,-- is aangewend om voormelde schulden te voldoen. De resterende f 10.000,- is volgens de verklaring van Y. opgegaan aan andere zaken.
X. heeft naar voren gebracht dat tot augustus 2000 zijn echtgenote zorg droeg voor de financiële zaken. Hij was er niet van op de hoogte dat hij was toegelaten tot de wettelijke schuldsanering en dat gedurende deze schuldsanering (bovenmatige) schulden waren ontstaan: Evenmin was hij ervan op de hoogte dat Y. op frauduleuze wijze een lening heeft afgesloten en dat daarmee deze schulden zijn voldaan. Van de (behandeling van) het beëindigingverzoek droeg hij evenmin kennis. Zijn echtgenote heeft de aan hem gerichte post niet door hem laten lezen. Eerst in augustus 2000 heeft Y. P van de financiële problemen op de hoogte gesteld. X. heeft een voltijd baan, Y. verblijft thuis en draagt zorg voor de kinderen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voldoende vast is komen te staan dat bij het op frauduleuze wijze aanvragen van de lening, slechts Y. en niet X. betrokken was. Dat X. van het financiële reilen en zeilen van het gezin X. (Y.) niet op de hoogte was, acht de rechtbank niet onaannemelijk, gelet op de geloofwaardige wijze waarop hij dit ter zitting van 14 december 2000 naar voren heeft gebracht. Er bestaan derhalve geen zelfstandige, op X. terug te voeren, beëindiginggronden.
Bij eveneens heden uitgesproken vonnis heeft deze rechtbank bepaald dat de toepassing van de schuldsanering van Y. tussentijds zal worden beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat art. 313 juncto 63 Fw niet onvermijdelijk meebrengen dat bij tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van de andere echtgenoot dient te worden beëindigd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de wetgever blijkbaar van de mogelijkheid is uitgegaan dat over één echtgenoot de schuldsanering is uitgesproken terwijl over de andere echtgenoot geen insolventiemaatregel is uitgesproken dan wel dat deze failliet is verklaard of zich in surseance toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft verzocht en de ander daarvan om hem moverende redenen afziet, maar wél het verzoek van zijn echtgenote mede ondertekent. Dat daarvoor een juridische ingewikkelde, door de wetgever niet geheel voorziene, situatie ontstaat nu X. en Y. in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, doet daaraan niet af en zal eventueel door nadere jurisprudentie tot oplossong komen. Nu de gronden voor beëindiging slechts aan Y. kunnen worden gerelateerd, bestaat geen aanleiding om eveneens de schuldsanering van P tussentijds te beëindigen, zodat voor hem de mogelijkheid openblijft dat ingevolge art. 358 Fw te zijner tijd vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt niet meer verhaalbaar zijn op het persoonlijke vermogen van X. De rechtbank zal derhalve de beëindiging van de toepassing van de schuldsanering van X. weigeren.
Beslissing
De rechtbank:
· weigert de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van P.
Gewezen door mr. M.B. Werkhoven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.