Arrondissementsrechtbank te Zwolle,
Enkelvoudige kamer
Bij vonnis van deze kamer van 21 september 1999 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
X.
geboren op ...
wonende te P.
De bewindvoerster heeft de rechter-commissaris bericht dat de heer X. op 29 januari 2000 is overleden en tot die tijd aan al zijn verplichtingen voortvloeiende uit de schuld saneringsregeling naar behoren heeft voldaan.
Op 7 februari 2000 heeft de rechter-commissaris terzake de rechtbank voorgesteld de schuldsanering tussentijds te beëindigen en verzocht een curator in de nalatenschap van de heer X . te benoemen, omdat zijne inziens analoog aan art, 198 Fw. en mede op grond van art 350 , derde lid sub c. de nalatenschap van rechtswege in faillissement verkeert.
De mondelinge behandeling terzake voormelde voordracht heeft op 14 maart 2000 plaats gevonden. Van de opgeroepen erfgenamen is alleen mevrouw Y. verschenen. Zij verklaarde dat zij de erfenis benificiair heeft aanvaard en dat de overige erfgenamen de erfenis hebben verworpen, danwel zouden verwerpen. Zij had noch bezwaar tegen, tussentijdse beëindiging en benoeming van een curator, noch tegen voortzetting van de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerster heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is de schuldsaneringsregeling te beëindigen. voor het geval de rechtbank een andere beslissing zal nemen, heeft zij verzocht tot curator te worden benoemd in het faillissement van de nalatenschap.
De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat het overlijden van een saniet tijdens de looptijd van een schuldsaneringsregeling, in ieder geval indien zoals in casu nog geen saneringsplan is vastgesteld althans de looptijd van een saneringsplan nog niet is verstreken, met zich meebrengt dat de saniet niet meer in staat is zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.. Mede gezien de ratio van de schuldsaneringsregeling, welke erop gericht is dat de saniet een bepaalde periode inspanning verricht om zijn schulden zoveel mogelijk te voldoen, brengt zulks met zich mee dat de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden.
Daarbij is tevens van belang dat krachtens art. 287 Fw. alleen ten behoeve van een natuurlijke persoon een schuldsanering kan worden uitgesproken en dat zulks niet geldt voor andere in het rechtsverkeer te onderscheiden entiteiten, en met name niet voor een nalatenschap, welke overigens krachtens uitdrukkelijke wetsbepaling (art. 198 Fw.) wel failliet verklaard kan worden.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de schuldsaneringsregeling op grond van art. 350, tweede lid sub c Fw. dient te worden beëindigd.
De rechtbank tekent daarbij aan dat de heer X. natuurlijk geen enkel verwijt treft, maar dat voormelde wetsbepaling ook alsdan van toepassing is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat art. 350, vijfde lid Fw., voorzover daarin wordt bepaald dat beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van art. 350, tweede lid sub c Fw. van rechtswege het faillissement van de schuldenaar tengevolge heeft, in, casu geen toepassing kan vinden. Immers, nu de heer X. is overleden en hijzelf krachtens de Faillissementswet niet meer failliet verklaard kan worden, zou het in strijd met het systeem van de Faillissementswet zijn om aan te namen dat een overleden natuurlijke persoon na beëindiging van een schuldsaneringsregeling alsnog in staat van faillissement zou kunnen geraken. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot de invoering van de schuldsaneringsregeling blijkt ook niet van een andere bedoeling van de wetgever.
De rechtbank acht bij gebreke van een wettelijk voorschrift terzake zich niet bevoegd om ambtshalve het faillissement over de nalatenschap van de heer X. uit te spreken. Krachtens art. 1.98 Fw. kan een dergelijk faillissement alleen door de schuldeisers worden verzocht.
Nu naar het oordeel van de rechtbank de beëindiging van de schuldsaneringsregeling noch het faillissement van de overleden- schuldenaar noch dat van zijn nalatenschap tot gevolg heet, zal de rechtbank geen toepassing geven aan art. 350, vijfde lid, laatste zin en derhalve niet overgaan tot benoeming van een rechter-commissaris en curator.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties kunnen niet uit de boedel worden voldaan en komen dus ten laste van de Staat.
Beslissing
De rechtbank:
· beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
· stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op fl 500,= (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting);
· bepaalt dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van de Staat komen.
Gewezen door mr M.B. Werkhoven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2000 in tegenwoordigheid van, de griffier.