Arrondissementsrechtbank te Zwolle,
Enkelvoudige kamer
X.,
wonende te P.
verzoeker,
Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 5 januari 2000.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen en verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortaan met betaling van zijn schulden.
Betrokkene heeft als katvanger talloze kentekens op zijn naam gekregen. Hij was gedagvaard voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zutphen voor het valselijk op zijn naam laten zetten van 259 kentekens. Vijf concrete gevallen werden bewezen verklaard, waarvoor hij vier maanden gevangenisstraf heeft gekregen. Zelf schatte betrokkene het aantal kentekens dat hij op zijn naam had gezet bij het verhoor naar aanleiding van het onderhavige verzoekschrift op 80. Hij heeft inmiddels de gevangenisstraf uitgezeten.
Met de kentekens op naam van betrokkene is echter een stroom overtredingen begaan, uitmondend in veroordelingen ingevolge de Wet Mulder. Per veroordeling verleende de kantonrechter machtiging om betrokkene zeven dagen in gijzeling te nemen. Volgens een overzicht van Justitie bevindt betrokkene zich vanaf februari 1999 in detentie, hijzelf stelt dat hij al anderhalf jaar vastzit voor deze kwestie. In elk geval moet betrokkene volgens het overzicht van Justitie nog tot december 2001 in gijzeling doorbrengen.
Daarmee is het nog niet afgelopen. De raadsman van betrokkene heeft ter zitting een stapel nieuwe veroordelingen getoond. Daardoor zal ook na genoemde datum nog geen einde gekomen aan de detentie. Betrokkene heeft dan ook naar voren gebracht dat je in dat licht bezien nog beter iemand om het leven kunt brengen, waarmee hij bedoelt dat de feitelijk uit te zitten straf dan korter is.
Namens betrokkene is een gratieverzoek ingediend, maar dat is afgewezen:hij moest maar een betalingsregeling treffen. Betrokkene heeft naar eigen zeggen een AAW-inkomen van ongeveer f 1.400,= netto en heeft diverse keren bedragen gestort bij zijn raadsman ter betaling op openstaande boetes, maar het is dweilen met de kraan open. Met moeite lukt het betrokkene soms om, vanuit de Penitentiaire Inrichting waar hij verblijft, een kenteken van zijn naam af te krijgen maar dan is de overtreding al begaan. De raadsman is niet meer bij machte om de onophoudelijke stroom veroordelingen in te dammen.
Op dit punt beland, heeft betrokkene een beroep gedaan op de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank gaat er bij de beoordeling vanuit dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van Wet Mulder-boetes. Ook het CJIB gaat daarvan uit. In dat geval moet de rechtbank zich afvragen of deze schulden te goeder trouw zijn ontstaan. Vanzelfsprekend luidt het oordeel dat dit niet het geval is. De omstandigheden van dit geval brengen echter mee dat er desondanks geen aanleiding is het verzoek af te wijzen.
Aannemelijk is dat betrokkene in een betrekkelijk korte periode, waarin hij in Apeldoorn woonde, de delicten heeft gepleegd waarvoor hij veroordeeld is. Dat is al weer enige jaren geleden. Niet gebleken is dat hij zich voor- of nadien aan dergelijke of andere vergrijpen schuldig heeft gemaakt. Hij was al verhuisd naar Zwolle en bevond zich niet meer in de kringen, waarin hij tot het op zijn naam zetten van kentekens werd bewogen, toen hij daarvoor werd vervolgd. Op het ontstaan van de boeteschulden heeft betrokkene vervolgens nauwelijks vat. Hij heeft wel zo nu en dan wat afgelost. Van andere schulden is niet gebleken, hoewel de rechtbank wel moet aannemen dat er nog andere kentekengerelateerde schulden zijn, zoals aanslagen houderschapsbelasting. Betrokkene is door de gevolgen van zijn misstappen al zwaar getroffen. Slechts weinige schuldenaren zal het overkomen dat zij vanwege hun schulden langdurig van hun vrijheid worden beroofd. Vooralsnog is er geen enkel zicht op wanneer dit zal eindigen.
De schuldsaneringsregeling beoogt schuldenaren een nieuwe kans te geven. De omstandigheden van dit geval brengen mee dat betrokkene het recht daarop thans niet meer behoeft te worden ontzegd. Vooralsnog is er ook onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat betrokkene zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn verplichtingen niet zal nakomen.
De vraag is wel gerechtvaardigd of, doordat de boetes gestaag binnen blijven stromen, er tijdens de schuldsanering nieuwe schulden zullen ontstaan. Vooralsnog is echter onvoldoende zeker of met betrekking tot dergelijke boetes geoordeeld kan worden dat betrokkene deze schulden doet of laat ontstaan. Deze vraag moet dus worden beantwoord wanneer het geschetste geval zich voordoet en niet nu.
Evenzeer kan in deze zaak de vraag worden gesteld of na toepassing van de schuldsaneringsregeling betrokkene van rechtswege uit de gijzeling die hij ondergaat is ontslagen. Deze vraag ligt evenmin thans ter beantwoording voor, maar uit bovenstaande overweging dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van Wet Mulder-boetes volgt dat dit op het eerste gezicht het geval is.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank:
· spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
X.,
geboren op ...,
wonende te P.
· benoemt tot rechter-commissaris mr. A.L. Smit, en tot bewindvoerder mr. J.B.A. Jansen, gevestigd te Postbus 82, 8260 AB Kampen;
· bepaalt dat de in artikel 285 lid 2 Fw genoemde stukken, voorzover van toepassing en niet reeds overgelegd, binnen 6 weken te rekenen vanaf de dag van deze uitspraak ter faillissementsgriffie worden ingediend;
· kent bij toereikend actief, gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder een voorschot op het salaris toe van f 50,-- per maand, excl. BTW;
· kent bij toereikend actief een vergoeding toe voor gemaakte portokosten van f 18, -- per maand en voor noodzakelijke reiskosten van f 0,50 per kilometer;
· geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen;
Gewezen door mr. A.L. Smit, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.