ECLI:NL:RBZWO:2000:AA6755

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
11 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
58288 KG ZA 00-296
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.A. Maan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing samenwerkingsovereenkomst dierenartsen en Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren

In deze zaak hebben de eisers, bestaande uit dierenartsen en een dierenartsenpraktijk, een kort geding aangespannen tegen de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) vanwege de schorsing van hun samenwerkingsovereenkomst. De eisers vorderen dat de president de schorsing ongedaan maakt, omdat zij van mening zijn dat de GD onterecht en zonder voorafgaand overleg heeft gehandeld. De GD heeft de samenwerkingsovereenkomst opgezegd en de werking ervan opgeschort op basis van verdenkingen van ernstige nalatigheid en grove fouten door de dierenartsen, die zouden hebben geleid tot overtredingen van de regelgeving omtrent dierziektenbestrijding.

De president heeft vastgesteld dat de eisers, die veterinaire diensten verlenen aan varkenshouders, in de maanden voorafgaand aan de schorsing onderhevig waren aan een gerechtelijk vooronderzoek naar hun handelen. De GD heeft op basis van informatie van de Algemene Inspectiedienst (AID) en Belgische autoriteiten besloten om de samenwerking met de dierenartsen te beëindigen. De eisers hebben betoogd dat de GD hen niet de kans heeft gegeven om hun standpunt te verduidelijken voordat de schorsing werd opgelegd.

De president heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de GD in redelijkheid tot de schorsing heeft kunnen besluiten, gezien de ernst van de beschuldigingen en het publieke belang van de naleving van de regelgeving. De president heeft de vordering van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt het belang van vertrouwen in de veterinaire zorg en de noodzaak voor de GD om snel en doeltreffend te handelen bij vermoedens van overtredingen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ZWOLLE
DE PRESIDENT IN KORT GEDING
K.G. nr. : 58288 KG ZA 00-296
Uitspraak: 11 augustus 2000
V O N N I S
in de zaak aanhangig tussen:
Eisers sub 1 tot en met 3
(de dierenartsen),
Eiseres sub 4
(de dierenartsenpraktijk),
alsmede:
de eisende partijen zoals genoemd onder nummer 5. tot en met 92. in de aan dit vonnis gehechte copie van het exploit van de dagvaarding,
eisers,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaten mr. M.O. Meulenbelt te Brussel
en mr. L.J. Böhmer te Utrecht,
en
de STICHTING GEZONDHEIDSDIENST
VOOR DIEREN, gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. E.G.J.M. Bogaerts te Boxtel.
PROCESGANG
Eisers hebben gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
Eisers hebben geconcludeerd van eis overeenkomstig het petitum zoals opgenomen in de bij exploit van 1 augustus 2000 uitgebrachte en aan dit vonnis in kopie gehechte dagvaarding.
Hun vordering strekt ertoe dat de president bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde op straffe van een dwangsom zal gebieden de schorsing van de werking van de tussen eisers sub 1 tot en met 3 met gedaagde gesloten samenwerkingsovereenkomst ongedaan te maken, zolang de Commissie van Geschillen van gedaagde geen uitspraak in het geschil tussen de dierenartsen en de GD zal hebben gedaan, althans tot 23 oktober 2000, één en ander met nevenvorderingen zoals in het petitum van de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde heeft tegen het gevorderde verweer gevoerd met conclusie eisers in hun vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure.
Ter zitting van 7 augustus 2000 hebben partijen hun standpunt nader toegelicht. Het openbaar ministerie heeft tijdens die zitting op grond van het bepaalde in artikel 327 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een conclusie genomen, die ertoe strekt dat het gevorderde zal worden afgewezen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van vonnis.
MOTIVERING
1. Vaststaande feiten
1.1 Eisers sub 1 tot en met 3 zijn dierenartsen (hierna te noemen: de dierenartsen), die werkzaam zijn bij twee dierenartsenpraktijken. Beide praktijken worden geëxploiteerd door eiseres sub 4 (hierna de dierenartsenpraktijk). Eisers sub 5 tot en met 92 (hierna te noemen: de varkenshouders) exploiteren een varkenshouderijbedrijf en de dierenartsen hebben veterinaire diensten, onder meer in het kader van de wettelijke dierziektenbestrijding, aan de varkenshouders verleend.
1.2 Gedaagde (hierna te noemen: de GD) voert in opdracht van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: RVV) c.q het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: LNV) diergezondheidsprogramma's uit, waaronder een inentingsprogramma ter uitroeiing van de ziekte van Aujeszky. Daartoe sluit de GD met een dierenarts een samenwerkingsovereenkomst.
1.3 Op 1 december 1993 is de Regeling Bedrijfscontrole Dierziekten 1993 (hierna: RBD) in werking getreden. Deze regeling, gebaseerd op artikel 10 Veewet, heeft ten doel preventief controle uit te oefenen op de aanwezigheid van de in artikel 7 Veewet genoemde dierziekten in de varkenshouderijbedrijven in Nederland. In deze regeling is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 2:
1. Het is verboden varkens op een bedrijf af te leveren of te ontvangen, tenzij de zending varkens vergezeld gaat van een geldige verklaring van een praktiserende dierenarts, dat de dieren afkomstig zijn van een bedrijf dat vrij is van dierziekten.
2. Het is verboden varkens op een bedrijf aanwezig te hebben, tenzij een geldige verklaring van een praktiserende dierenarts op het bedrijf aanwezig is dat het bedrijf waar de varkens aanwezig zijn vrij is van dierziekten.
(...)
Artikel 3:
1. Uit de in artikel 2 bedoelde verklaring dient te blijken dat:
a. de dierenarts tenminste één keer in de vier weken de op het bedrijf aanwezige dieren klinisch heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat er geen verschijnselen van besmettelijke veeziekten, genoemd in artikel 7 van de Veewet en de varkenspest zijn;
b. de dierenarts ten minste een keer in de vier maanden het bedrijf serologisch heeft laten onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen vesiculaire varkensziekte bij:
(...)
Met ingang van 4 september 1993 is de Verordening Bestrijding Ziekte van Aujeszky (hierna: VBZA) in werking getreden. Waar in die regeling gesproken wordt van 'Stichting' dient daarvoor gelezen te worden: de GD. In die verordening is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 2:
1. Iedere ondernemer is verplicht de op zijn vestiging aanwezige varkens te doen enten tegen de ziekte van Aujeszky overeenkomstig het voor de betrokken diersoorten en de te onderscheiden gebieden op voordracht van de Stichting door de Afdeling vastgestelde entschema.
2. Iedere ondernemer is verplicht, indien de Stichting dat in het kader van de controle op het effect van de entingen noodzakelijk acht, de op zijn vestiging aanwezige varkens door middel van een bloedonderzoek te doen onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen de ziekte van Aujeszky.
(...)
Artikel 3:
1. Iedere ondernemer is verplicht om terstond nadat de entingen verricht zijn, ervoor zorg te dragen dat de op deze entingen betrekking hebbende vaccinatiebonnen door de betrokken dierenarts in drievoud volledig en naar waarheid worden ingevuld en ondertekend, ten blijke waarvan de ondernemer de desbetreffende vaccinatiebonnen mede van zijn handtekening dient te voorzien.
(...)
1.4 Op basis van controle van de ingezonden formulieren en uitslagen van bloedonderzoek constateert de GD of de varkens vrij zijn van besmettelijke ziekten. Is dat het geval dan wordt door de GD een zogenaamde RBD-sticker afgegeven aan de varkenshouder. Die stickers moeten worden aangebracht op de vervoers-documenten en zodoende blijkt dat de varkens vrij van besmettelijke ziekten zijn en afkomstig zijn van gecontroleerde bedrijven. De RBD-stickers worden door de GD afgegeven na ontvangst van documenten en verklaringen, die zijn ondertekend door een dierenarts met wie de GD een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.
1.5 De GD heeft met eisers sub 1 tot en met 3 een samenwerkingsovereenkomst gesloten.
Op die overeenkomst is het Reglement betreffende de overeenkomst van samenwerking tussen de praktiserende dierenartsen en de GD van toepassing.
In dit reglement, waar voor ' de Stichting Gezondheidszorg' (thans) gelezen moet worden: 'de GD' is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 3
(...)
2. In geval een praktiserende dierenarts bij de uitvoering van de werkzaamheden blijk geeft van ernstige nalatigheid of grove fouten kan de Stichting Gezondheidszorg na overleg met de betrokken gezondheidsdienst(en) de overeenkomst door middel van een aangetekend schrijven, met opgave van redenen, door opzegging beëindigen, in welk geval de overeenkomst eindigt 3 maanden nadat voornoemd schrijven is verzonden.
3. In geval de Stichting Gezondheidszorg een besluit betreft als bedoeld in lid 2 is de Stichting Gezondheidszorg bevoegd de werking van de overeenkomst, bij aangetekend schrijven aan deze dierenarts, met ingang van een door haar te bepalen datum op te schorten.
4. Indien de betrokken dierenarts zich niet met de beëindiging en/of de opschorting kan verenigen, is er sprake van een geschil dat door hem/haar met redenen omkleed binnen 14 dagen na de datum van het aangetekend schrijven, waarbij hem/haar het besluit tot beëindiging of opschorting is medegedeeld, ter beslissing in hoogste ressort kan worden voorgelegd aan de in artikel 10 bedoelde Commissie van Geschillen, in welk geval uitsluitend de leden 4, 5 en 6 van dat artikel van toepassing zijn.
In artikel 10 van het reglement is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
1. Wanneer naar het oordeel van een praktiserend dierenarts, die de overeenkomst heeft aangegaan, de Stichting Gezondheidszorg dan wel de betrokken gezondheidsdienst de verplichtingen, die voor deze uit de regelingen en programma's waarop de overeenkomst betrekking heeft voortvloeien, niet nakomt, stelt de praktiserend dierenarts hiervan onverwijld de Stichting Gezondheidszorg of de betrokken gezondheidsdienst op de hoogte. Wanneer naar het oordeel van de betrokken gezondheidsdienst of van de Stichting Gezondheidszorg het omgekeerde het geval is, geeft de Stichting Gezondheidszorg de praktiserende dierenarts daarvan onverwijld kennis.
2. In de hierboven bedoelde gevallen dient de Stichting Gezondheidszorg binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving respectievelijk na de kennisgeving een gesprek met de praktiserende dierenarts te organiseren.
(...)
In het gesprek wordt getracht in onderling overleg tot een zodanige regeling te komen dat deze voor beide partijen aanvaardbaar is.
3. Wanneer vorenbedoeld gesprek niet leidt tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing is er een geschil dat -tenzij een of beide partij(en) binnen 14 dagen na het gesprek bij aangetekende brief aan de andere partij heeft of hebben verklaard het geschil aan het oordeel van de burgerlijke rechter te willen onderwerpen - uitsluitend en in hoogste ressort zal worden beslist door de Commissie van Geschillen als bedoeld in lid 4.
4. De Commissie van Geschillen bestaat uit vijf arbiters.
(...)
(...)
1.6 In de eerste maanden van 2000 heeft de Algemene Inspectiedienst van LNV (hierna: AID) onderzoek gedaan in varkenshouderijbedrijven naar de correcte naleving van de regelgeving. Op 18 mei 2000 zijn enkele varkenshouders (als verdachte c.q. getuige) door de AID gehoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Op diezelfde datum heeft de Rijkswacht BOB te Turnhout, België, de dierenartsen verhoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Op basis van de gegevens zoals die uit het vooronderzoek naar voren zijn gekomen is door de Nederlandse justitiële autoriteiten tegen de dierenartsen en de dierenartsenpraktijk een gerechtelijk vooronderzoek geopend.
1.7 Nadat de GD van deze gegevens kennis had gekregen, heeft zij bij brief van 24 juli 2000 op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 2 van het Reglement de samenwerkingsovereenkomst met de dierenartsen opgezegd tegen 23 oktober 2000. Tevens heeft de GD aan de dierenartsen medegedeeld dat de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt opgeschort tot laatstgenoemde datum en dat geen onderzoeksmaterialen en/of verklaringen van de dierenartsen meer worden geaccepteerd.
1.8 Bij brief van 25 juli 2000 heeft de GD de varkenshouders (onder wie eisers sub 5 tot en met 92), voor wie de dierenartsen diensten verrichtten op het gebied van de dierziektenbestrijding, van deze opzegging en schorsing van de dierenartsen op de hoogte gesteld en hen in de gelegenheid gesteld per ommegaande een andere dierenarts, dat wil zeggen een dierenarts met wie de GD een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, te kiezen. Van de in totaal 120 betrokken varkenshouders hebben inmiddels 109 een nieuwe dierenarts, met wie de GD een samenwerkingsovereenkomst heeft.
1.9 Bij brief van 26 juli 2000 heeft LNV aan de GD bericht dat bij LNV gerede twijfel bestaat over de naleving van de (artikelen 2 en 3 van de) RBD op een aantal varkenshouderijbedrijven. Aan de GD is verzocht geen RBD-stickers meer af te geven aan deze bedrijven. Voorts is de GD verzocht ervoor zorg te dragen RBD-stickers die reeds zijn verstrekt aan bedoelde bedrijven in te nemen. Verder is aan de GD verzocht aan de betrokken varkenshouderijbedrijven een brief, als bijlage gehecht aan de brief van LNV van 26 juli 2000, aan de betrokken varkenshouderijbedrijven te zenden, aan welk verzoek de GD direct (op 26 juli 2000) gevolg heeft gegeven. In die brief wordt aan de betrokken varkenshouders medegedeeld dat het Aujeszky-vrij certificaat van het varkensbedrijf wordt opgeschort. De opschorting zal worden opgeheven indien aan een tweetal voorwaarden is voldaan te weten:
1. Alle op het bedrijf aanwezige zeugen, beren, opfokdieren en vleesvarkens dienen door een dierenarts in het bezit van een samenwerkingsovereenkomst voor de voet weg te worden gevaccineerd tegen de ziekte van Aujeszky.
2. Om na te gaan of het bedrijf wegens het niet volgens de voorschriften vaccineren intussen positief is geworden t.a.v. Aujeszky, dient volgens een protocol bloedonderzoek plaats te vinden, waarbij alle onderzochte monsters een negatieve uitslag moeten hebben.
1.10 Inmiddels hebben bij de betrokken varkenshouderijbedrijven herkeuringen plaatsgevonden en daaruit is niet naar voren gekomen dat bij de onderzochte varkens sprake is van besmetting met de ziekte van Aujeszky.
2. Standpunt eisers
2.1 Eisers hebben aangevoerd dat de GD volstrekt overtrokken en overspannen en in strijd met de eigen contractuele verplichtingen heeft gehandeld door zonder meer, zonder aankondiging vooraf, op 24 juli 2000 over te gaan tot beëindiging en schorsing van de samenwerkingsovereenkomst met de dierenartsen, waardoor de varkenshouders geen kant meer op konden. De GD had gemakkelijk een gesprek kunnen arrangeren met de dierenartsen, nu zij vanaf 30 mei 2000 volledig op de hoogte was van de verdenking dat de dierenartsen de ten deze toepasselijke regelgeving niet strikt hebben nageleefd.
2.2 Tot dusver is uit alle keuringen gebleken dat geen varkens met de ziekte van Aujeszky bij de varkenshouders zijn aangetroffen. Zulks had in het onder 2.1 bedoelde gesprek ook bevestigd kunnen worden. De bestrijdingsregelingen van dierziekten zijn, zonder goed te praten wat fout is geweest, steeds conform doel en strekking van de regelgeving uitgevoerd. De draconische maatregelen die door de GD zowel in de richting van de dierenartsen als de varkenshouders zijn getroffen zijn onnodig geweest.
De GD had net zo goed en met minder schade voor alle betrokkenen kunnen kiezen voor een gesprek, een stille controle (herkeuring) en in afwachting van aanwijzingen van gebrek aan inenting of controle alsnog zonodig tot nadere maatregelen kunnen overgaan. Een rechtvaardigingsgrond voor het handelen van de GD bestaat niet, nu zij al op 30 mei 2000 van de zaak op de hoogte was. Bovendien treft het overgrote deel van de varkenshouders geen enkel verwijt. Bij hen zijn de dieren door de dierenartsen geënt en gekeurd.
2.3 Het belang van de GD, het waarborgen van de gezondheid van varkens, wordt op geen enkele wijze geschaad indien de schorsing van de samenwerkingsovereenkomst ongedaan wordt gemaakt. Het belang van de varkenshouders en de dierenartsen bij een dergelijke opheffing is evident. De varkenshouders kunnen hun varkens weer verkopen en verhandelen en de dierenartsen kunnen hun werkzaamheden weer vervolgen. De kans op recidive is nihil. Van gedragingen zoals geconstateerd door de AID is geen sprake meer.
2.4 Met betrekking tot de door het openbaar ministerie genomen conclusie hebben eisers onder meer aangevoerd dat het meewegen van die conclusie (die op vrijdag 4 augustus 2000 in concept beschikbaar was) in strijd is met artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu eisers zich niet adequaat tegen die conclusie kunnen verdedigen. Met name is daarbij verwezen naar een voor eisers niet te traceren presentatie van "feiten", gebaseerd op een geanonimiseerde casuspositie.
3. Standpunt GD
3.1 De dierenartsenpraktijk dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet blijkt dat zij een belang bij de onderhavige procedure heeft.
3.2 Het handelen door de dierenartsen in strijd met wet- en regelgeving is te kwalificeren als ernstige nalatigheid c.q. een grove fout als bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Reglement en rechtvaardigt opzegging van de overeenkomst met de dierenartsen. Het algemeen belang in het kader van de georganiseerde dierziektenbestrijding brengt met zich, dat de betrokken dierenartsen in het kader van de wettelijke dierziektenbestrijding geen enkele handeling meer moeten kunnen verrichten. Daarom was (op 24 juli 2000) en is nog steeds schorsing van de dierenartsen op zijn plaats.
3.3 Eerst medio juli kreeg de GD via de AID c.q. het openbaar ministerie inzage in de voor deze zaak essentiële processen-verbaal van de Belgische politie inzake het verhoor van de dierenartsen. Na inzage in de processen-verbaal is zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk door de GD gehandeld, zowel in de richting van varkenshouders als de dierenartsen. Omdat de door de dierenartsen ingevulde formulieren, na de gerezen verdenkingen terzake het overtreden van de regelgeving, de toets van betrouwbaarheid niet konden doorstaan, heeft LNV gemeend dat maatregelen in de richting van de varkenshouders zoals genoemd in haar brief aan de GD van 26 juli 2000 getroffen moesten worden. De geconstateerde onregelmatigheden waren en zijn dermate ernstig dat, om verdere ondermijning van het vertrouwen in de diergezondheidszorg te voorkomen, onmiddellijke schorsing zonder voorafgaand overleg met de dierenartsen noodzakelijk is geweest. Zulks is niet in strijd met het Reglement.
3.4 De dierenartsen hebben stelselmatig in strijd met de ten deze toepasselijke regelgeving gehandeld. Het is van levensbelang dat iedereen in Europa ervan mag uitgaan dat de regelgeving op het gebied van dierziektenbestrijding strikt wordt nageleefd.
4. Conclusie van het openbaar ministerie
4.1 Nu er een publiek belang in het geding is, ziet het openbaar ministerie aanleiding zijn visie te geven op de zaak.
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat eisers sub 1 tot en met 4 ervan verdacht worden bij de uitoefening van hun dierenartsenpraktijk diverse wettelijke verplichtingen te hebben overtreden. Onder meer gaat het hierbij om het afleveren aan varkenshouders van entstoffen (aan circa 55 bedrijven) tegen de ziekte van Aujeszky en het op formulieren inzake klinische inspectie vervalsen van de handtekening van de varkenshouder.
De dierenartsen zullen strafrechtelijk worden vervolgd.
4.2 Op verklaringen van een dierenarts moet blindelings vertrouwd kunnen worden. Nu dit vertrouwen door de dierenartsen is geschonden is beëindiging van de samenwerking met de GD onvermijdelijk.
5. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van de dierenartsenpraktijk.
1. Anders dan de GD heeft aangevoerd kan de dierenartsenpraktijk in haar vordering worden ontvangen. De werkzaamheden in die b.v. worden verricht door onder andere de dierenartsen, die als eisers sub 1 tot met 3 optreden, welke dierenartsen -kort gezegd- vorderen dat de jegens hen door de GD getroffen maatregel van schorsing ongedaan wordt gemaakt. Nu een dergelijke maatregel ook het belang van de vennootschap raakt, heeft de dierenartsenpraktijk voldoende belang bij het gevorderde.
De conclusie van het openbaar ministerie
5.2 Ter zitting heeft het openbaar ministerie een conclusie genomen, die ertoe strekt dat het gevorderde zal worden afgewezen.
Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de inhoud van deze conclusie mag meewegen bij de beoordeling van het geschil zijn de regels van een goede procesorde bepalend, onder meer de regels die voortvloeien uit artikel 6 EVRM, zoals deze verdragsbepaling blijkens rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) moet worden begrepen (vgl. EHRM 20 februari 1996, EHRM Reports 1996-I, p. 224 e.v. en HR 12 september 1997, NJ 1998, 687). Eén van die regels betreft het beginsel van hoor en wederhoor. Door partijen ter zitting in de gelegenheid te stellen te reageren op de conclusie is aan het genoemd beginsel voldaan.
Met betrekking tot de in die conclusie genoemde casusposities, aan de hand waarvan het openbaar ministerie heeft aangegeven tot wat voor gevolgen in de visie van het openbaar ministerie de werkwijze van de dierenartsen heeft geleid, wordt als volgt overwogen. In die casusposities zijn delen van verklaringen van veehouders opgenomen, die in het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn gehoord. In die casusposities zijn met het oog op de privacy van de betrokkenen gegevens die herleidbaar zijn naar die betrokkenen weggelaten. Met eisers moet worden geoordeeld dat zij door een dergelijke anonimisering van de verklaringen in hun verdediging zijn benadeeld, zodat in zoverre aan de inhoud van de conclusie voorbij gegaan zal worden.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
5.3 Kern van het geschil betreft de vraag of de GD de uitvoering van de verplichtingen harerzijds uit de samenwerkingsovereenkomst met de dierenartsen terecht met ingang van 24 juli 2000 heeft geschorst, welke maatregel tot gevolg heeft dat de dierenartsen thans niet als dierenarts, waar het betreft de wettelijke bestrijding van dierziekten bij -onder meer- varkenshouders, werkzaam kunnen zijn.
5.4 Bij de beantwoording van deze vraag dient eerst de rol van de GD bij de bestrijding van wettelijke dierziekten te worden bezien. De GD is een private veterinaire organisatie met specifieke deskundigheid onder meer op het terrein van de georganiseerde dierziektenbestrijding. Zij richt zich enerzijds op de tweedelijns gezondheidszorg ten behoeve van het bedrijfsleven (de veehouders, dierenartsen en georganiseerd bedrijfsleven) terwijl zij anderzijds fungeert als dienstverlenende organisatie voor de rijksoverheid, i.c. LNV. In die laatste rol worden onder meer vaccinatieprogramma's uitgevoerd bij varkenshouders ter bestrijding van de ziekte van Aujeszky bij varkens. Inschakeling door LNV van de GD voor uitvoering van deze werkzaamheden berust op een contractuele basis. De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van wettelijk te bestrijden dierziekten berust bij LNV c.q. de RVV, een uitvoerende dienst van LNV die onder meer zorg draagt voor de bestrijding van dierziekten.
5.5 Toen de GD derhalve medio juli 2000 kennis kreeg van de opgemaakte processen verbaal van de AID en van de Belgische politionele autoriteiten, inhoudende onder meer dat gegronde verdenking bestond van overtreding van de hiervoor genoemde voorschriften en van het plaatsen van valse handtekeningen, kon zij komen tot de slotsom dat sprake zou zijn van "ernstige nalatigheid en grove fouten" als bedoeld in artikel 3 sub 2 van de samenwerkingsovereenkomst. Blijkens de door de GD overgelegde brief d.d. 26 juli 2000 van LNV, die zoals onder 5.4 overwogen eindverantwoordelijk is voor de wettelijke bestrijding van dierziekten, is ook bij LNV gerede twijfel ontstaan over de naleving van de RBD op een aantal varkensbedrijven, namelijk bij die bedrijven waaraan de dierenartsen hun diensten hadden verleend. In genoemde brief wordt dan ook aan de GD verzocht geen RBD-stickers meer af te geven aan bedoelde varkenshouders en reeds verstrekte stickers in te nemen. Als vaststaand kan worden aangenomen dat die gerede twijfel bij LNV is gerezen naar aanleiding van de verdenking dat de dierenartsen de ten deze geldende regelgeving op het gebied van de dierziektebestrijding zoals genoemd in r.o. 1.3 hadden overtreden.
Of bedoelde twijfel bij LNV al dan niet terecht was stond niet ter (uiteindelijke) beoordeling van de GD. Immers, zoals in r.o. 5.4. is overwogen, is niet de GD maar LNV c.q. de RVV eindverantwoordelijk bij de bestrijding van besmettelijke dierziekten. Het stond de GD in haar verhouding tot LNV ook niet vrij het in de brief van LNV van 26 juli 2000 verwoorde verzoek, er op neerkomend dat de varkenshouderijbedrijven waaraan de dierenartsen als praktiserend dierenarts hun diensten hadden verleend, naast zich neer te leggen en de GD heeft -terecht- onmiddellijk uitvoering gegeven aan het verzoek van LNV tot het treffen van maatregelen, die er op neerkwamen dat de bedrijven "op slot moesten".
5.6 In het licht van het onder 5.5 overwogene en de gedane opzegging in aanmerking genomen, mag ervan worden uitgegaan dat de GD, als uitvoerende instantie op het gebied van de wettelijke bestrijding van dierziekten, in redelijkheid niet anders kon handelen, als zij dat al zou hebben overwogen, dan de schorsing van de dierenartsen te handhaven en tot de in de brief van 26 juli 2000 voorgeschreven maatregelen van de zijde van LNV over te gaan, nu de dierenartsen verdacht werden (en worden) van het plegen van de onregelmatigheden bij naleving van de regels op het gebied van de dierziektenbestrijding. Dat naar het zich laat aanzien de gezondheid van de varkens uiteindelijk niet in het geding is geweest is wetenschap achteraf en doet niet af aan de juistheid van de beslissing van de GD om tot schorsing van de dierenartsen over te gaan. Hierbij is met name ook van belang dat de vaccinatieprogramma's, die de GD in opdracht van LNV uitvoert en waarvoor de GD dierenartsen zoals eisers sub 1 tot en met 3 inschakelt, de toets van betrouwbaarheid zonder meer moeten kunnen doorstaan. Niet alleen op grond van de contractuele relatie met LNV is de GD daartoe verplicht, ook het publieke belang dat hier in het geding is en waarop het openbaar ministerie in haar conclusie heeft gewezen, te weten "de wijze waarop in Nederland uitvoering wordt gegeven aan het stelsel van wet- en regelgeving ter voorkoming van de verspreiding van (besmettelijke) dierziekten c.q. de instandhouding van een gezonde veestapel en de zorgvuldigheid die daarbij wordt geëist van de betrokkenen, de dierenartsen in het bijzonder" brengt mee dat de GD er voor heeft in te staan dat aan de betrouwbaarheid van de door de praktiserende dierenartsen verrichte veterinaire werkzaamheden, met wie zij een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, geen enkele twijfel mag bestaan. En door de verdenking dat de dierenartsen de regels op het gebied van de dierziektenbestrijding niet strikt hebben nageleefd, hetgeen zij ter zitting ook hebben erkend, was terecht (bij LNV) twijfel gerezen over de betrouwbaarheid van de door de dierenartsen afgelegde verklaringen in het kader van de dierziektebestrijding.
7. Indien, naar aanleiding van het handelen van de dierenartsen, de geringste twijfel bestaat omtrent de betrouwbaarheid van de door deze dierenartsen verrichte onderzoeken, is snel en doortastend optreden van de zijde van de GD geboden, waarbij van de GD verwacht mag worden dat zij zo snel als redelijkerwijs mogelijk, rekening houdend met alle betrokken belangen, maatregelen treft.
Een dergelijk optreden is, gezien het belang van Nederland bij de ongehinderde export van varkens en varkensvlees, van doorslaggevend belang voor de sector en voor het vertrouwen dat Nederlandse en buitenlandse afnemers, alsmede de binnen- en buitenlandse autoriteiten belast met het toezicht op de belangen van de volksgezondheid, moeten hebben in stipte en correcte naleving van de regels met betrekking tot dierziektenbestrijding. Voor de continuïteit van de sector zelf is ook een absolute voorwaarde dat niet aan enige twijfel onderhevig is dat de regelgeving met betrekking tot bestrijding van besmettelijke dierziekten uiterst correct wordt nageleefd.
Gezien het ingrijpend karakter van een maatregel als schorsing van de dierenartsen -zowel voor de dierenartsen in kwestie als de betrokken varkenshouders- dient de GD evenwel ook in de richting van de dierenartsen (en in het verlengde daarvan de varkenshouders) de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen.
In dit verband is van belang dat de sectordirecteur varkensgezondheidszorg bij de GD ter zitting heeft verklaard dat de Nederlandse autoriteiten (AID c.q. het openbaar ministerie, alsmede GD zelf) eerst medio juli 2000 de beschikking kregen over de door de Belgische autoriteiten opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de dierenartsen, welke processen-verbaal voor de onderbouwing van de verdenking van de dierenartsen terzake overtreding van de ten deze toepasselijke regelgeving van essentieel belang waren en zijn. Dit in aanmerking genomen en gezien hetgeen onder r.o. 5.6 is overwogen moet worden geoordeeld dat het op 24 juli 2000 door de GD genomen besluit tot schorsing van de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst met de dierenartsen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is genomen.
5.8 Het betoog van eisers dat de GD reeds op 30 mei 2000 "van de hoed en de rand" wist maakt het onder 5.7 overwogene niet anders. Op 30 mei 2000 zijn, zo is ter zitting gebleken, de varkensbedrijven "op slot geweest", welke blokkade naar genoemde sector-directeur ter zitting heeft verklaard nog diezelfde dag in verband met het ontbreken van een schriftelijke opdracht van overheidswege daartoe, op last van de GD weer is opgeheven. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat, zoals in r.o. 5.7 is overwogen, op 30 mei 2000 de processen-verbaal van verhoor van de dierenartsen zoals opgemaakt door de Belgische autoriteiten, formeel nog niet voor de Nederlandse autoriteiten beschikbaar waren, hetgeen naar voornoemde sectordirecteur ter zitting heeft verklaard aanleiding is geweest om niet definitief tot een blokkade van de betrokken varkenshouderijbedrijven over te gaan, moet worden betwijfeld of een maatregel van schorsing van de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst in de richting van de dierenartsen toen, op 30 mei 2000, gerechtvaardigd zou zijn geweest. Mitsdien kan de GD in de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen dat zij met het treffen van een maatregel in de richting van de dierenartsen heeft gewacht tot 24 juli 2000, toen zij via de AID c.q. het openbaar ministerie op de hoogte was gesteld van de inhoud van verklaringen van de drie dierenartsen, die de gerezen verdenking van overtreding van de regelgeving in het kader van de dierziektebestrijding ondersteunen.
5.9 Verwijzing naar artikel 10 van het Reglement, waarin volgens de dierenartsen dwingend is voorgeschreven dat in een geval als het onderhavige, voorafgaande aan de maatregel van schorsing, de GD een gesprek met de betrokken dierenartsen dient te organiseren, hetgeen de GD heeft nagelaten, kan de dierenartsen niet baten. Uitleg van artikel 10 Reglement in vorenbedoelde zin berust op een verkeerde lezing daarvan. In het geval van opschorting en opzegging van de samenwerkingsovereenkomst op grond van ernstige nalatigheid en grove fouten, waarvan volgens de GD bij de dierenartsen sprake is en waarop de GD
haar opzeggings- en opschortingbevoegdheid baseert, gelden op grond van artikel 3 lid 4 slechts de leden 4, 5 en 6 van artikel 10, waarin een gesprek als door de dierenartsen bedoeld niet wordt voorgeschreven.
5.10 Gezien het vorenoverwogene moet voorshands worden geoordeeld dat de GD de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst met de dierenartsen terecht met ingang van 24 juli 2000 heeft opgeschort.
11. Het vertrouwen dat de GD in dierenartsen, met wie zij een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, moet hebben is door het handelen van de dierenartsen in kwestie ernstig geschonden. Vertrouwen, dat bij een samenwerkingsovereenkomst als de onderhavige -mede in aanmerking genomen alle betrokken belangen (zie r.o. 5.6)- van essentiële betekenis is. Om die reden is voor opheffing van de schorsing thans geen plaats, ook niet waar het betreft hun werkzaamheden als dierenarts in de sectoren rund- en pluimvee. Een belangenafweging op dit punt moet in het voordeel van de GD uitvallen.
Op zich evenwel behoeft de breuk die is ontstaan tussen de dierenartsen en de GD niet onherstelbaar te zijn. Van belang hierbij is dat de dierenartsen ter zitting hebben erkend de regels niet altijd strikt te hebben nageleefd en hebben aangegeven dat gedragingen zoals door de AID geconstateerd zich thans niet meer voordoen. Voorts hebben zij onweersproken gesteld zogenaamde 'first offenders' te zijn en in het verleden nimmer ernstige fouten of overtredingen te hebben begaan. Bovendien hebben de dierenartsen onweersproken aangevoerd dat tot dusver uit alle keuringen zoals die naar aanleiding van de brief van LNV van 26 juli 2000 bij de varkenshouders hebben plaatsgevonden, is gebleken dat geen varkens met de ziekte van Aujeszky zijn aangetroffen. Mitsdien bestaat vooralsnog geen aanleiding om te oordelen dat de dierenartsen met hun handelen, hoe onjuist dat ook zoals zij ook zelf inzien, is geweest, de bestrijding van besmettelijke dierziekten in gevaar hebben gebracht.
12. In aanmerking genomen dat de dierenartsenpraktijk, waarvan de dierenartsen deel uitmaken, voor haar bestaan mede afhankelijk is van werkzaamheden in het kader van de wettelijke dierziektenbestrijding en welke werkzaamheden zonder een samenwerkingsovereenkomst met de GD niet uitgevoerd kunnen worden en gelet op de monopoliepositie die de GD inneemt op het terrein van door wet- en andere regelgeving voorgeschreven dierziektenbestrijding mag van de GD worden verwacht dat zij bij de wens van de dierenartsen om tot hernieuwde samenwerking te komen de onder 5.11 genoemde omstandigheden mede in haar besluitvorming betrekt en bereid is terzake met hen redelijk overleg te voeren over een mogelijk herstel van de relatie.
13. Door eisers is nog gesuggereerd dat het onderhavige optreden geheel en in hoofdzaak is geïnspireerd door het feit dat het hier ging om een drietal Belgische dierenartsen en dat dus sprake was van discriminatie. Aan deze stelling dient te worden voorbijgegaan omdat onvoldoende is gesteld, laat staan gebleken, van een vergelijkbaar optreden door Nederlandse of andere dierenartsen en dat in die gevallen optreden geheel of ten dele achterwege is gebleven. Uit niets blijkt dan ook van de gestelde discriminatie.
14. Evenmin vermag eisers te baten hun stelling dat de onderhavige acties hebben plaatsgevonden op instigatie van collega dierenartsen, uit een oogpunt van concurrentieverhoudingen. Ook hieraan moet worden voorbijgegaan, omdat niet valt in te zien dat het collega dierenartsen die een redelijk vermoeden hebben van min of meer systematische overtreding van de hiervoor vermelde regels, de bevoegde autoriteiten daarvan niet op de hoogte zouden mogen stellen. Integendeel, als zich dergelijke feiten voordoen, die ook de belangen van andere varkenshouders dan eisers in ernstig gevaar brengen, kan optreden als gesteld zelfs geboden zijn.
Eindconclusie
5.15 De eindconclusie is dat de gevraagde voorzieningen moeten worden geweigerd. Eisers dienen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding te worden veroordeeld.
BESLISSING
De President,
Weigert de gevraagde voorzieningen;
Veroordeelt eisers in de kosten van het geding, voor zover tot op heden aan de zijde van gedaagde gevallen bepaald op f 400,-- voor griffierecht en f 1.550,-- voor salaris advocaat;
Gewezen door mr. E.A. Maan, president, en in het openbaar uitgesproken op vrijdag 11 augustus 2000 in tegenwoordigheid van mr. G.P. Loman als griffier.