ECLI:NL:RBZWO:2000:AA6713

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
28 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/9522 ZW
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ziekengeld aan werkneemster en de rol van de werkgever als belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle op 28 juni 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen Restaurant "A" BV (eiseres) en het Landelijk instituut sociale verzekeringen (verweerder). De zaak betreft de weigering van ziekengeld aan een werkneemster over de periode van 7 januari 1999 tot en met 10 juni 1999, omdat de werkgever te laat aangifte had gedaan van de arbeidsongeschiktheid. De werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank moest beoordelen of de werkgever als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat, ondanks de contractuele relatie tussen de werkgever en de werkneemster, er ook een rechtstreekse relatie bestond tussen de werkgever en verweerder op basis van de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Ziektewet. Hierdoor kon de werkgever als belanghebbende worden aangemerkt en was het bestreden besluit niet rechtmatig. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat het door de werkgever gestorte griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 99/9522 ZW
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
Restaurant "A" BV, gevestigd te B, eiseres,
gemachtigde: R.A. Weststrate,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling: GAK Nederland BV, districtskantoor Zwolle), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 13 oktober 1999.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 4 augustus 1999 heeft verweerder besloten aan mevrouw Y (verder te noemen: werkneemster) ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) te weigeren over de periode van 7 januari 1999 tot en met 10 juni 1999, omdat door eiseres eerst op 11 juni 1999 bij verweerder aangifte is gedaan van de op 7 januari 1999 ingetreden arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Werkneemster is er op gewezen dat eiseres gedurende de periode waarover geen ziekengeld wordt uitbetaald verplicht is tijdens die arbeidsongeschiktheid het loon door te betalen.
Op 20 augustus 1999 heeft eiseres tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit is dat bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
Namens eiseres is op 1 november 1999 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 6 januari 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingezonden.
Op 13 juni 2000 is het beroep ter zitting behandeld.
Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer drs. E.H. Siemeling.
3. Motivering
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
Ingevolge artikel 2a van de ZW is bij een besluit ingevolge die wet dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken belanghebbende degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is getroffen.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken.
Ingevolge het eerste lid van artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres weliswaar een financieel maar geen rechtstreeks belang heeft bij het besluit, nu zich tussen het besluit en het getroffen belang een contractuele relatie bevindt. De op de werkgever rustende verplichting tot doorbetaling van het loon vloeit voort uit de arbeidsovereenkomst. In zo'n geval kan de werkgever volgens verweerder niet als medebelanghebbende worden aangemerkt en is zij derhalve niet gerechtigd tot het zelfstandig aantekenen van bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft besloten het ziekengeld volledig te weigeren over de periode van 7 januari 1999 tot en met 10 juni 1999 omdat van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster te laat aangifte is gedaan bij verweerder.
De rechtbank constateert dat in het besluit van 4 augustus 1999 niets is gesteld ten aanzien van arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat voorafgaande aan dat besluit geen medisch onderzoek van werkneemster heeft plaatsgevonden.
In het besluit van 4 augustus 1999 is derhalve geen besluit vervat dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken van werkneemster. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gesteld dat genoemd besluit een besluit is als bedoeld in artikel 2a van de ZW. Derhalve geldt niet het beperkte belanghebbende begrip zoals bedoeld in artikel 2a van de ZW.
Het geding spitst zich dan ook toe op de vraag of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
In een uitspraak van 26 november 1996, RSV 1997/117 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat iemand niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, indien de beschikking slechts gevolgen met zich brengt via een contractuele relatie. Van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang is volgens de Raad sprake indien er een direct en onmiddellijk verband bestaat tussen het betrokken belang en het besluit.
De rechtbank constateert dat tussen eiseres en werkneemster een contractuele relatie bestaat. Verder stelt de rechtbank vast dat voor eiseres op grond van artikel 38a, lid 2, van de ZW de plicht bestaat om zieke werknemers, waaronder werkneemster, uiterlijk op de vierde dag van de ongeschiktheid tot werken te melden bij verweerder. In het derde lid van dat artikel is bepaald dat indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht op loon heeft, de melding later doet dan in het tweede lid is voorgeschreven, het ziekengeld niet wordt uitbetaald tot de datum van die melding.
Door deze bij de wet opgelegde verplichting en het daarmee gemoeide belang kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat het bestreden besluit slechts gevolgen met zich brengt via een contractuele relatie tussen eiseres en werkneemster. Als gevolg van de wettelijke verplichting op grond van artikel 38a, lid 2, van de ZW is immers ook tussen verweerder en eiseres een rechtstreekse relatie aanwezig op grond waarvan kan worden gesteld dat eiseres een rechtstreeks belang bij het besluit van 4 augustus 1999 heeft. Eiseres kan derhalve wel als belanghebbende bij het besluit van 4 augustus 1999 worden aangemerkt. Het bestreden besluit komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor vernietiging in aanmerking.
Gezien het bovenstaande beantwoordt de rechtbank de in de aanhef van deze rubriek gestelde vraag ontkennend en moet het beroep gegrond worden verklaard. Verweerder zal alsnog een inhoudelijke beslissing op bezwaar moeten nemen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit betekent dat verweerder dient te heroverwegen of ziekengeld ingevolge de ZW over de periode van 7 januari 1999 tot en met 10 juni 1999 al dan niet betaald dient te worden aan werkneemster.
De rechtbank acht geen termen aanwezig één der partijen te veroordelen in de kosten, die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt aan verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad f 450,- vergoedt.
Gewezen door mr F.G. van Arem, mw. mr J.J. Szauer-Bos en mr A. Oosterveld en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2000 in tegenwoordigheid van H.C. Koopmans als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op