ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
[eiser], geboren op 29 januari 1964, wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde: mr J.J. Roossien, advocaat en procureur te Elburg,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeen-te Zwolle, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 1 juli 1999.
2. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij besluit van 17 juni 1998 heeft verweerder de aan eiser verleende toestemming om met behoud van zijn bijstandsuitke-ring vrijwilligerswerk te verrichten, ingetrokken.
Eiser heeft op 24 juli 1998 een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift op 27 juli 1998 is aangevuld.
Eiser is op 23 februari 1999 in de gelegenheid gesteld door de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften te worden ge-hoord, van welke mogelijkheid hij gebruik heeft gemaakt.
De commissie heeft op 4 maart 1999 advies uitgebracht.
Bij besluit van 1 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 27 juli 1999 een beroepschrift ingediend, welk beroepschrift op 3 september 1999 is aangevuld.
Verweerder heeft op 4 oktober 1999 een verweerschrift ingediend.
Op 8 februari 2000 is de zaak ter openbare terechtzitting behandeld.
Eiser is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Roossien, verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door S. Eskens.
Verweerder heeft eiser een bijstandsuitkering toegekend. Bij besluit van 29 december 1997 heeft verweerder aan eiser toestemming verleend om in de crèche van het asielzoekerscentrum te Zwolle met behoud van zijn uitkering, 2 uur per week vrijwilligerswerk te verrichten.
Kort na het verlenen van deze toestemming heeft verweerder vernomen dat eiser pedofiele gevoelens heeft, hetgeen eiser tijdens een op 9 februari 1998 gevoerd gesprek heeft bevestigd.
Eiser stelt dat hij zijn pedofiele gevoelens onder controle heeft en dat zijn geaardheid ten opzichte van kinderen nooit tot grensoverschrijdend gedrag heeft geleid. Eiser stelt nooit wegens feiten verband houdende met zijn persoonlijke geaardheid te zijn veroordeeld. Hij heeft in het geheel geen strafblad. Eiser stelt eerder met kinderen te hebben gewerkt. Alle betrokkenen waren daarover zeer tevreden. Hij meent dat hij mogelijke onrust kan wegnemen als hij bijvoorbeeld de ouders van de kinderen kan laten zien hoe hij met de kinderen om-gaat en hoe de kinderen op hem reageren. Eiser voert aan door het intrekken van de toestemming om met behoud van uitkering in de crèche van het asielzoekerscentrum vrijwilligerswerk te mogen verrichten, te zijn ge-schaad. Hij voelt zich door de handelwijze van verweerder gediscrimineerd en ten onrechte daardoor vanwege zijn geaardheid gestraft. Bovendien had verweerder zonder toestemming geen gebruik mogen maken van privacygevoelige door derden verstrekte informatie over eiser. Verweerder had dan ook niet, na afweging van alle relevante belangen, tot het bestreden besluit kunnen komen.
Verweerder verleent toestemming om met behoud van een bijstandsuitkering te mogen werken als dat in het kader van het zogenaamde uitstroombeleid passend is. Dat wil zeggen dat het vrijwilligerswerk waarvoor toestemming wordt verleend van nut dient te zijn ten behoeve van een mogelijke werkaanvaarding bijvoorbeeld in de werksoort waarin met behoud van de uitkering het vrijwilligerswerk verricht wordt. Verweerder gaat er van uit dat met name bij de ouders en andere verzorgers van de in de crèche aanwezige kinderen, grote onrust zal ontstaan als de geaardheid van eiser onder hen bekend wordt. Verweerder meent dat vanwege die mogelijke onrust, het voor eiser niet dan wel vrijwel onmogelijk zal zijn werk in de kinderver-zorging en opvang te vinden. Verweerder wijst er in dit verband op dat zoals verweerder bekend is, eiser ook niet in de gelegenheid gesteld zou zijn geweest bij het asielzoekerscentrum vrijwilligerswerk in de crèche te verrichten als men bij zijn tewerkstelling van zijn geaardheid op de hoogte was geweest. Gezien het voorgaan-de is de toestemming om met behoud van een uitkering in de kinderopvang vrijwilligerswerk te verrichten niet meer te beschouwen als passend in het door verweerder gevoerde uitstroombeleid. Verweerder stelt van de door derden over eiser verstrekte persoonlijke gegevens gebruik te mogen maken nu dit gebruik in overeenstemming is met de desbetreffende privacyregelgeving. Verweerder voegt aan vorenstaande nog toe op geen enkele wijze, noch direct noch indirect betrokken te willen zijn dan wel op geen enkele wijze er mede voor verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor mogelijk grensoverschrijdend gedrag door eiser, dat in het kader van het uitstroombeleid zou kunnen plaatsvinden. Vanwege de gevolgen van het bestreden besluit voor eiser, heeft verweerder eiser aangeboden hem bij voorrang te bemiddelen bij het zoeken naar betaalde arbeid dan wel hem behulpzaam te zijn bij het vinden van vrijwilligerswerk.
Beoordeling van het bestreden besluit
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het besluit van verweerder de aan eiser verleende toestemming om met behoud van zijn bijstandsuitkering in de crèche van het asielzoekerscentrum vrijwilligerswerk te mogen verrichten, in te trekken, de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank merkt in dat kader nog op dat het bestreden besluit slechts marginaal kan worden getoetst. De rechtbank kan het bestreden besluit derhalve uitsluitend vernietigen indien zou moeten worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen of anderszins in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) dient een bijstandsgerechtigde zich in te spannen om door middel van het vinden van werk, in zijn eigen levensonderhoud te gaan voorzien. Derhalve rust in beginsel op iedere bijstandsgerechtigde de verplichting betaald werk te zoeken. Voorzover het verkrijgen van betaalde arbeid daardoor bevorderd kan worden, kan toestemming worden verleend om met behoud van een bijstands-uitkering vrijwilligerswerk te verrichten.
De rechtbank stelt dan ook voorop dat het bij dit beroep uitsluitend gaat om de vraag of in het kader van de Abw het verrichten van vrijwilligerswerk door eiser in genoemd asielzoekerscentrum dienstbaar is aan het in deze werksoort verkrijgen van betaalde arbeid.
Het al dan niet na het verkrijgen van toestemming als vrijwilliger met behoud van een bijstandsuitkering tewerkstellen van een uitkeringsgerechtigde is, zo meent de rechtbank, geen verantwoordelijkheid van de bijstands-verstrekkende instantie doch van de instantie die de vrijwilliger feitelijk in de gelegenheid stelt het vrijwilligerswerk te verrichten. Zo is het de verantwoordelijkheid van het asielzoekerscentrum eiser na bekendwording van zijn pedofiele geaardheid niet langer de mogelijkheid te bieden betrokken te zijn bij de kinderopvang. Bij het intrekken van de toestemming vrijwilligerswerk in de crèche te mogen ver-rich-ten met behoud van de uitkering dient verweerder in het perspectief van het gemeentelijk uitstroom beleid de onder-schei-den belangen tegen elkaar af te wegen. Het betreft hier een afweging van sterk uiteenlopende belangen.
Enerzijds gaat het om de eigen-heid van de persoon van eiser en derhalve zijn privacy. Naar het oordeel van de rechtbank mag er niet als een vanzelfsprekendheid van worden uitgegaan dat een persoon met een geaardheid zoals eiser die heeft, werkend met kinderen, tot grensoverschrijdend gedrag zal overgaan. Ook voor wat betreft eiser is er geen enkele aanleiding te veronderstellen dat hij zich ten opzichte van de kinderen zal misdragen.
Anderzijds dient er rekening mee te worden gehou-den dat ouders en andere verzorgers in het volste ver-trouwen hun kinderen bij de medewerkers van een crèche moeten kunnen achterlaten. Het is een realiteit dat dit vertrouwen afneemt indien ouders of andere verzorgers weten dat één van de medewerkers pedofiele gevoelens heeft.
Daaraan doet niet af dat eiser zich jegens kinderen nooit heeft misdragen. De ouders en de overige verzor-gers kennen eiser immers oppervlakkig en weten niet hoe hij met kinderen zal omgaan. Ook al behoeft dat niet terecht te zijn, zij blijven toch met de kans rekening houden dat in geval kinderopvang mede plaats vindt door een medewerker die pedofiele gevoelens heeft grens-overschrijdend gedrag zal kunnen plaatsvinden en zullen hun kinderen daarom niet aan die opvang toevertrouwen. Dat geldt voor het vrijwilligerswerk bij het asielzoekerscentrum en dat zal evenzo gelden voor elke andere werkomgeving waar eiser in de toekomst met kinderen zou willen werken. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de kans groot is dat eisers geaardheid aan het licht zal komen wanneer hij elders in dit soort werk aan de slag zou proberen te komen, bijvoorbeeld bij het vragen van referenties.
Verweerder mag er naar het oordeel van de rechtbank dan ook van uit gaan dat het voor eiser niet of nauwelijks mogelijk zal zijn gezien zijn geaardheid, één of andere vorm van werk in de kinderopvang te krijgen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit type van vrijwilligerswerk in eisers geval niet een eerste stap kan zijn naar betaald werk.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de grond aan het verl-nen van toestemming aan eiser met behoud van een uitkering vrijwilligerswerk in de kinderopvang te verrichten komen te ontvallen.
Nu eiser jegens verweerder heeft erkend pedofiel te zijn zal de rechtbank de vraag of verweerder al dan niet van de door derden verstrekte gegevens met betrekking tot de geaardheid van eiser gebruik heeft mogen maken, in het midden laten.
Na waardering van de hiervoor genoemde belangen alsmede de afweging van die belangen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot het besluit kunnen komen de toestemming om met behoud van een Abw-uitkering vrijwilligerswerk te mogen verrichten in de crèche van het asielzoekerscentrum te Zwolle in te trekken.
Vorenstaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. W. Miltenburg en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2000, in tegenwoordigheid van
M. van Raalte als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.