ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer
A, echtgenote van B, wonende te C,
eiseres
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam (Gak Nederland B.V., dk Zwolle), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 2 oktober 1998.
Datum: 4 maart 1999
Eiseres is niet verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde B.C. Blom, beambte bezwaar en beroep
3. De feiten en het verloop van de procedure
Eiseres is tot 31 december 1997 werkzaam geweest als treintaxi-chauffeuse. Op 5 januari 1998 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Bij besluit van 2 maart 1998 heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 1998 in aanmerking gebracht voor een WW- uitkering, gebaseerd op een arbeidsurenverlies van 36,78 per week.
Op 2 en 3 april 1998 heeft eiseres thuiswerk verricht waaruit ze inkomsten heeft genoten. Daarvan heeft zij geen melding gemaakt in het op die dagen betrekking hebbende werkbriefje. Op het werkbriefje dat betrekking heeft op de periode van 4 mei 1998 tot en met 31 mei 1998 heeft eiseres alsnog melding gemaakt van dit thuiswerk.
Bij besluit van 12 juni 1998 heeft verweerder de over de periode van 31 maart 1998 tot en met 6 april 1998 onverschuldigd betaalde WW-uitkering ad f 113,15 van eiseres teruggevorderd.
Naar aanleiding van het niet tijdig voldoen aan de mededelings-plicht heeft verweerder bij besluit van 29 juni 1998 eiseres een boete van f 150,00 opgelegd.
Door eiseres is tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Eiseres is in de gelegenheid gesteld haar bezwaren nader (telefonisch) toe te lichten op 8 september 1998.
Bij besluit van 2 oktober 1998 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit een beroepschrift ingediend. Verweerder heeft op 7 december 1998 een verweerschrift ingediend.
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden eiseres een boete van f 150,00 heeft opgelegd.
Verweerder heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat eiseres de mededelingsplicht heeft geschonden door niet tijdig, namelijk in het werkbriefje over de periode 9 maart tot en met 5 april 1998, melding te maken van het feit dat zij in de week van 31 maart 1998 tot en met 5 april 1998 werkzaamheden heeft verricht.
Eiseres ontkent dat zij de mededelingsplicht heeft geschonden. Ze heeft weliswaar vergeten om op het juiste werkbriefje melding te maken van het thuiswerk. Echter op een volgend werkbriefje heeft ze alsnog melding gemaakt van de verrichte thuiswerk-zaamheden. Eiseres stelt zeker niet met opzet de gewerkte uren niet op het desbetreffende werkbriefje te hebben vermeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 27a, eerste lid, van de WW bepaalt dat indien de werknemer de verplichting bedoeld in artikel 25 (inlichtingenverplichting) niet of niet behoorlijk is nagekomen, het Landelijk instituut sociale verzekeringen hem een boete oplegt van ten hoogste f 5000,-.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel wordt de hoogte van de boete afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Met betrekking tot de hoogte van de boete zijn krachtens het zesde lid van artikel 27 van de WW nadere regels gesteld in het Boetebesluit Tica. Op grond van die regels wordt de gedraging op grond van de ernst ervan ingedeeld in één van de zeven boetecategorieën en vervolgens eventueel verlaagd in verband met verminderde verwijt- baarheid en/of persoonlijke omstandigheden dan wel verhoogd in verband met recidive.
In het geval van eiseres is de gedraging op grond van de ernst ervan ingedeeld in de tweede boetecategorie (f 300,-) en vervolgens, omdat eiseres alsnog uit eigen beweging melding heeft gemaakt van haar werkzaamheden en inkomsten en - naar de rechtbank begrijpt - haar dus minder verwijt treft, ingevolge het terzake door verweerder gevoerde beleid gematigd tot de naast lagere boetecategorie van f 150,-.
Dat eiseres bij het invullen van haar werkbriefje de werkzaamheden vergeten zou zijn acht de rechtbank niet aannemelijk, nu de werkzaamheden zijn verricht op 2 en 3 april 1998 en dat werkbriefje kort daarna, namelijk op 6 april 1998 is ingevuld. Overigens is nalatigheid om de relevante gegevens te verstreken reeds voldoende voor het opleggen van een sanctie; opzet is daarvoor niet vereist.
De boeteoplegging is dan ook conform de regels en het beleid.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de regels van het Boetebesluit Tica, en daarvan met name artikel 4, zich verdragen met het bepaalde in de eerste twee leden van artikel 27a van de WW, waarvan die regels een uitwerking behoren te zijn.
Ingevolge artikel 4 van het Boetebesluit wordt de ernst van de gedraging uitsluitend bepaald door de hoogte van het benadelingsbedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een te beperkte invulling. Immers behalve de hoogte van de benadeling zijn er andere aspecten, zoals de periode waarover de overtreding zich uitstrekt en de hoogte van de verzwegen inkomsten die mede de ernst van de gedraging bepalen.
In dit geval is er sprake van niet gemelde werkzaamheden gedurende 12 uren en daarmee verworven inkomsten van f 39,32. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze gegevens indeling in de boetecategorie van f 300,- disproportioneel en strookt deze niet met de wettelijke opdracht de hoogte van de boete af te stemmen op de ernst van de gedraging. Het bepaalde in artikel 4 van het Boetebesluit dient hier dan ook buiten toepassing te blijven, zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe dat, gerelateerd aan de ernst van de gedraging, een boete van f 100,- niet onevenredig is te achten en dat conform het door verweerder gevoerde beleid een halvering van dit bedrag op haar plaats is nu eiseres zelf haar verzuim heeft hersteld. Derhalve hoort eiseres een boete te worden opgelegd van f 50,-,
Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat eiseres een boete van f 50,- wordt opgelegd en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
bepaalt dat het LISV aan eiseres het griffierecht ad f 55,- vergoedt.
Gewezen door mr H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 1999 in tegenwoordigheid van mw J. Steenbergen als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.