ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer
A te B, eiser,
gemachtigde: mr. C.F. Roza, advocaat en procureur te Zwolle,
de Minister van Verkeer en Waterstaat, gevestigd te Rijswijk, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 28 april 1998.
Datum: 13 november 1998.
Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door mr. C.F. Roza voornoemd.
Verweerder is niet verschenen.
3. De feiten en het verloop van de procedure
De korpschef van de politie Flevoland Midden heeft op 21 januari 1997 verweerder de mededeling ex artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van categorie B en E van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven. Tegen eiser is proces-verbaal opgemaakt vanwege het weigeren mee te werken aan een onderzoek naar het ademalcoholgehalte d.d. 8 oktober 1996.
Naar aanleiding van deze mededeling is door verweerder op 29 januari 1997 het besluit genomen dat eiser zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Eiser heeft vervolgens op 5 maart 1997 een onderzoek naar de geschiktheid om motorrijtuigen te besturen ondergaan, waarvan de resultaten door de keurende arts, drs. J.W.G. Meissner, psychiater in Psychiatrisch Ziekenhuis De Fontein te Zwolle, schriftelijk zijn vastgelegd in een rapport d.d. 6 maart 1997.
Op grond van dit rapport heeft verweerder bij schrijven van 16 april 1997 aan eiser medegedeeld dat hij niet geschikt werd geacht tot het besturen van motorrijtuigen van de categorie(ën) B/E onder gelijktijdige mededeling dat verweerder voornemens is eisers rijbewijs ongeldig te verklaren. Eiser op de mogelijkheid gewezen dat hij de bevoegheid had om een tweede onderzoek te verzoeken.
Eiser heeft vervolgens een verzoek daartoe ingediend. Verweerder heeft eiser opgeroepen voor dit tweede psychiatrisch onderzoek op 9 oktober 1997. Eiser is toen niet verschenen.
Verweerder heeft bij besluit van 27 november 1997 bepaald dat eiser niet geschikt wordt geacht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie(ën) B/E en dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard voor deze categorie(ën) met ingang van de zevende dag na dagtekening van het besluit.
Eiser heeft daartegen op 22 december 1997 bezwaar aangetekend.
Na eiser telefonisch te hebben gehoord op 18 februari 1998 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft zich hiermee niet kunnen verenigen en heeft een voorlopig beroepschrift d.d. 20 mei 1998 en een aanvullend beroepschrift d.d. 18 juni 1998 ingediend.
Verweerder heeft vervolgens zijn verweerschrift d.d. 24 juli 1998 ingediend.
In het onderhavige geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden heeft bepaald dat eiser niet geschikt wordt geacht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie(ën) B/E en dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard voor deze categorie(ën).
Op grond van artikel 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW en artikel 163, eerste lid, WVW is een ieder die er van wordt verdacht een voertuig te hebben bestuurd met een meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol per liter uitgeademde lucht, verplicht zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek terzake.
In artikel 131, eerste lid, WVW is bepaald dat verweerder besluit, indien de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, lid 1, van de WVW naar het oordeel van verweerder daartoe aanleiding geeft, dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.
Bij besluit van 17 april 1996, nr. RV 216650, zijn met betrekking tot het uitoefenen van de vorderingsbevoegdheid nadere regels vastgesteld: de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling).
Ingevolge artikel 6, eerste lid aanhef en onder c, van de Regeling besluit verweerder dat de betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, WVW indien deze weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW.
In artikel 134, eerste en tweede lid, WVW wordt onder meer bepaald dat verweerder na ontvangst van de bevindingen van een deskundige die het onderzoek naar de geschiktheid heeft verricht, de uitslag van het onderzoek vaststelt en aan de betrokkene meedeelt. Indien de uitslag daartoe grond oplevert deelt verweerder de betrokkene mede dat hij voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren onder gelijktijdige mededeling van de bevoegdheid van de betrokkene een tweede onderzoek aan te vragen.
Ingevolge artikel 132 van de WVW dient de betrokkene zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek en besluit verweerder, bij gebreke van deze medewerking, onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Deze bepaling geldt op grond van artikel 134, tweede lid, laatste volzin van de WVW evenzeer voor het tweede onderzoek.
Aangezien eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het tweede onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen heeft verweerder de uitslag op grond van het eerste onderzoek vastgesteld.
Ingevolge artikel 134, derde lid, WVW en artikel 12, onder b, van de Regeling besluit de minister tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk het tweede onderzoek, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in de Regeling eisen geschiktheid van 12 juni 1996.
Uit dit samenstel van bepalingen leidt de rechtbank af dat
a) verweerder als uitgangspunt zijn besluit over ongeldigverklaring van het rijbewijs doet steunen op de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de WVW. De betrokkene kan die uitslag en het daaraan ten grondslag liggende medische onderzoek en bijbehorende rapportage ter toetsing aan de rechter voorleggen in de rechtsgang die openstaat tegen het beslit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.
b) Indien de betrokkene geen medewerking verlent aan het onderzoek dient verweerder het rijbewijs onverwijls ongeldig te verklaren.
c) Indien de betrokkene gebruik maakt van de mogelijkkheid een tweede onderzoek aan te vragen, is vanaf dat moment niet meer het eerste, maar van het tweede onderzoek bepalend voor verweerders oordeel inzake de noodzaak van ongeldigverklaring van het rijbewijs.
d) Indien aan dat tweede onderzoek geen medewerking wordt verleend is verweerder verplicht het rijbewijs onverwijld ongeldig te verklaren.
Eiser heeft, na de ontvangst van de mededeling van het voornemen tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs een tweede onderzoek aangevraagd. Dat tweede onderzoek heeft niet plaats gevonden als gevolg van het feit dat eiser niet is verschenen bij de door verweerder aangewezen deskundige op de door verweerder bepaalde tijd en plaats. Naaar het oordeel van de rechtbank is eiser aldus nalatig gebleven de medewerking te verlenen die ingevolge artikel 132, tweede lid van de WVW is vereist.
Verweerder was derhalve gehouden het rijbewijs ongeldig te verklaren. Verweerder komt in deze geen beleidsruimte toe, noch kent de wet de mogelijkheid, in geval het nalaten medewerking te verlenen verschoonbaar is, de ongeldigverklaring achterwege te laten. Niet is gebleken dat in dit geval de toepassing van de wettelijke bepalingen tot een uitkomst leidt die zodanig indruist tegen de algemene rechtsbeginselen dat strikte toepassing van de bepalingen geen rechtsplicht zou zijn.
In dit verband overweegt de rechtbank dat het feit dat verweerder als gevolg van zijn detentie niet in staat is geweest gehoor te geven aan de tweede oproep voor risico van eiser dient te blijven. Verweerder heeft terzake aangevoerd dat in overleg met eiser de datum voor het tweede onderzoek is vastgesteld. In elk geval wist eiser dat hij na zijn zomervakantie een tweede oproep kon verwachten. Nu hij op 29 augustus 1997 de oproep voor 9 oktober 1997 heeft ontvangen heeft hij een redelijke termijn gehad om verweerder omtrent zijn detentie te berichten. Het ligt daarbij ook op eisers weg om gedurende zijn detentie maatregelen te treffen ten aanzien van zijn post die op zijn privé-adres wordt ontvangen en de afhandeling daarvan. Naarnaast is ter zitting gebleken dat het treffen van dergelijke maatregelen tot eisers mogelijkheid behoorde aangezien de familie van eiser - die tijdens eisers detentie ook voor de opvang van zijn zoontje zorg heeft gedragen - in zijn directe omgeving woonachtig is.
Eerst ter zitting is door eiser gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat hij de tweede oproep niet heeft ontvangen. Nu eiser dit verder niet heeft onderbouwd en hiervan uit de gedingstukken ook niets is gebleken zal de rechtbank deze grief passeren.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten tot ongeldigverklaring van eisers rijbewijs, zodat het bestreden besluit, zij het met verbetering van de motivering, in stand dient te blijven.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 16 december 1998 in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.