ECLI:NL:RBZWB:2025:988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
02-183562-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ladingdiefstallen gepleegd door verdachte en medeverdachten met gebruik van jammers en Signal-accounts

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij meerdere ladingdiefstallen. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd beschuldigd van het stelen van goederen uit opleggers van vrachtwagens, waaronder computerapparatuur, elektrische apparaten, telefoonaccessoires en Rituals producten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op professionele wijze te werk gingen, gebruikmakend van jammers en Signal-accounts om de diefstallen te vergemakkelijken en de opsporing te bemoeilijken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 en 29 januari 2025, met de officieren van justitie M.S. Kikkert en H.G. Klootwijk die de aanklacht presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan vier feiten van ladingdiefstal, gepleegd in de periode van januari 2023 tot en met januari 2023, en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 22 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en benadrukte de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-183562-23
vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [plaats 1]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting te Vught

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 en 29 januari 2025, waarbij de officieren van justitie, mrs. M.S. Kikkert en H. G . Klootwijk, en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De behandeling is gesloten op 21 februari 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging, conform de vordering ex. 314a Wetboek van Strafvordering d.d. 19 november 2024, is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1, 2 en 4:samen met anderen een oplegger met lading heeft gestolen;
feit 3:samen met anderen telefoonaccessoires uit een oplegger heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat er vanuit dat [verdachte] ten tijde van het plegen van de feiten gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en het Signal-account ‘ [accountnaam 1] ’. [medeverdachte 1] maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] met de Signal-accounts ‘ [accountnaam 2] ’ en ‘ [accountnaam 3] ’. Ten slotte gaat de officier van justitie er vanuit dat [medeverdachte 2] gebruik maakte van de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] met de Signal-accounts ‘ [accountnaam 4] ’ en ‘ [accountnaam 5] ’. De officier van justitie acht op grond hiervan in combinatie met de overige bewijsmiddelen het tenlastegelegde onder feit 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen. Voor de motivering ten aanzien van de bewezenverklaring wordt verwezen naar het schriftelijke requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdachte
[verdachte] heeft aangevoerd dat de Samsung telefoon in beslag is genomen in het woongedeelte van de truck. Gelet daarop was voor die inbeslagname toestemming van de rechter-commissaris vereist, welke ontbreekt. Hetgeen uit het onderzoek aan die telefoon naar voren is gekomen, dient uitgesloten te worden van het bewijs. Ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde feiten heeft verdachte verzocht hem hiervan vrij te spreken nu hiervoor onvoldoende bewijs uit het dossier naar voren komt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Aanleiding onderzoek
Op 26 februari 2023 werd [verdachte] (hierna: [verdachte] ) op heterdaad aangehouden in Limburg voor ladingdiefstal. Bij zijn aanhouding reed [verdachte] in een gele truck van het merk Scania. In die truck zijn een Samsung telefoon en een kapotte Oppo telefoon aangetroffen. Beide telefoons zijn in beslag genomen en onderzocht. De informatie uit die telefoons is vervolgens door het arrondissementsparket Limburg overgedragen aan het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant. Op grond van die informatie is door het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant onderzoek 26Libourne opgestart, zijnde onderhavig onderzoek.
4.3.2.2
Inbeslagname Samsung telefoon
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat de Samsung telefoon is aangetroffen in de cabine van de truck en dat niet is gespecificeerd waar in de cabine dit is geweest. Voorts stelt de rechtbank vast dat [verdachte] niet heeft verklaard dat het woongedeelte van de truck ook als zodanig werd gebruikt. In het proces-verbaal met betrekking tot het onderzoek aan de truck, is juist geverbaliseerd dat het woongedeelte van de truck niet als zodanig in gebruik was.
Nu niet uitdrukkelijk is onderbouwd dat het woongedeelte van truck in gebruik was als woning, is de truck in zijn geheel aan te merken als voertuig. Er was aldus sprake van een doorzoeking van een voertuig naar aanleiding van een heterdaadsituatie. In dat kader is voor de inbeslagname geen toestemming van de rechter-commissaris vereist. De rechtbank stelt dan ook vast dat hier geen sprake is geweest van een vormverzuim. De inbeslagname vormt geen beletsel om die telefoon te gebruiken in dit onderzoek.
4.3.2.3
Onderzoek aan telefoons
De verdediging heeft gesteld dat het onderzoek aan de in beslag genomen telefoons onrechtmatig is geweest. Ter onderbouwing van het verweer heeft de verdediging gewezen op het arrest CG/Bezirkshauptmannschaft Landeck (C-548/21) (ECLI:EU:C:2024:830) van de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2024 (hierna: het Landeck-arrest). Daaruit volgt dat onderzoek aan de opgeslagen gegevens in mobiele telefoons een ernstige of zelfs zeer ernstige inmenging in het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (8 EVRM) opleveren. Gelet daarop is toestemming door een rechter of onafhankelijke autoriteit vereist voordat een telefoon wordt onderzocht. Deze toestemming ontbreekt in onderhavige zaak. Naar de mening van de verdediging is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
Vormverzuim
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie te Limburg toestemming heeft gegeven om de in Limburg onder verdachte [verdachte] in beslag genomen Samsung en Oppo telefoon in te kijken in onderhavig onderzoek. Die toestemming is neergelegd in het proces-verbaal op pagina 30 van het persoonsdossier van [verdachte] .
Ten aanzien van de telefoons die onder verdachte [medeverdachte 1] in beslag zijn genomen, overweegt de rechtbank het volgende: De telefoon Samsung SM-G981B is inbeslaggenomen in een ander onderzoek van het arrondissementsparket Oost-Brabant naar aanleiding van het aantreffen van een explosief in de tuin van [medeverdachte 1] . De officier van justitie te Oost-Brabant heeft vervolgens toestemming gegeven om de telefoon te gebruiken en in te kijken in onderzoek 26LiBourne. Deze toestemming is neergelegd in het proces-verbaal op pagina 6 van het persoonsdossier van [medeverdachte 1] .
De telefoon Samsung SM-S901B is in beslag genomen in onderhavig onderzoek en hiervoor geldt dat de zaaksofficier van justitie toestemming heeft gegeven om in die telefoon te kijken.
Voor de blauwe iPhone die in onderhavig onderzoek bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] in beslag is genomen, geldt ook dat de zaaksofficier van justitie toestemming heeft gegeven die telefoon in te kijken.
Een expliciete wettelijke regeling voor het onderzoek aan gegevens op in beslag genomen telefoons ontbreekt. Uit het Landeck-arrest volgt dat de voorgenomen verzameling van de gegevens het relevante aangrijpingspunt is voor de beoordeling of voorafgaande rechterlijke toestemming is vereist. Op grond van de strekking van het Landeck-arrest kan worden gesteld dat in alle gevallen, ongeacht de aard en ernst van de inbreuk, voorafgaand aan het veiligstellen van op een telefoon aanwezige gegevens en aan het rechtstreeks raadplegen daarvan toestemming van een rechter of een onafhankelijke autoriteit is vereist, nu de uit een telefoon verkregen gegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van een verdachte kunnen geven en de inbreuk dus zeer ingrijpend kan zijn. Aangezien er ten aanzien van onderhavige telefoons slechts sprake was van voorafgaande toestemming van de officier van justitie om de telefoons uit te lezen en voorafgaande toestemming van een rechter daartoe ontbreekt, constateert de rechtbank dat er sprake is van een vormverzuim.
Bij de bepaling welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden, dient de rechtbank rekening te houden met het geschonden belang, de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim wordt veroorzaakt.
Geschonden belang
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een vormverzuim waarbij niet (rechtstreeks) het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, te weten het recht op privacy zoals neergelegd in artikel 8 EVRM.
In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het ten laste gelegde feit worden gebruikt.
Ernst van het verzuim
Als er sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, kan onder omstandigheden bewijsuitsluiting toch noodzakelijk worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier niet voor.
Ten eerste was er sprake van een onderzoek naar ernstige strafbaar feiten, te weten meerdere professionele ladingdiefstallen van waardevolle goederen.
Ten aanzien van de blauwe iPhone die in onderhavig onderzoek onder [medeverdachte 2] in beslag is genomen, overweegt de rechtbank dat deze bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] , en dus onder leiding van een rechter-commissaris, in beslag is genomen. Daarbij heeft de rechter-commissaris toestemming gegeven om de telefoon in beslag te nemen. Voorafgaand aan die inbeslagname heeft de rechter-commissaris beoordeeld of die inbeslagname enige relevantie heeft voor onderhavig onderzoek. Op dat punt heeft er dan ook een rechterlijke toets plaatsgevonden. Zou de rechter-commissaris om toestemming zijn gevraagd voor onderzoek aan die telefoon zoals dat heeft plaatsgevonden, dan had deze die toestemming kunnen geven en, naar het oordeel van de rechtbank, naar alle waarschijnlijkheid ook gegeven. Hoewel de rechter-commissaris deze toestemming kan clausuleren, relativeert naar het oordeel van de rechtbank de inbeslagname door de rechter-commissaris het verzuim.
Ook ten aanzien van het onderzoek aan de andere telefoons, te weten de Samsung telefoon en de Oppo telefoon die in de Scania trekker zijn aangetroffen en de Samsung telefoons die in een ander onderzoek en in onderhavig onderzoek onder [medeverdachte 1] in beslag zijn genomen, is de rechtbank van oordeel dat een machtiging van de rechter-commissaris, indien op de juiste wijze aangevraagd, naar alle waarschijnlijkheid zou zijn verkregen. De ongerechtvaardigde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte tast bovendien de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal niet aan.
Nadeel
Ten aanzien van het onderzoek aan de telefoons van anderen dan verdachte zelf, is er naar het oordeel van de rechtbank in beginsel geen sprake van enig nadeel voor verdachte.
Met betrekking tot het onderzoek aan de telefoons die onder verdachte in beslag zijn genomen, is door de verdediging niet betoogd welk concreet nadeel daardoor is veroorzaakt. De rechtbank overweegt daarbij dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte het geschonden voorschrift betreft en niet het specifieke nadeel. Het enkel in verband brengen van verdachte met strafbare feiten, heeft ook niet te gelden als nadeel dat hier is bedoeld. Het had op de weg van verdachte gelegen dat nadeel te concretiseren. Nu niet is onderbouwd waar dat nadeel uit zou bestaan, verbindt de rechtbank geen consequenties aan het geconstateerde vormverzuim.
4.3.2.4
Identificatie verdachten
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte en de medeverdachten geïdentificeerd kunnen worden als de gebruikers van de in het dossier genoemde Signal-accounts.
4.3.2.4.1
Identificatie [verdachte]
Zoals onder ‘Aanleiding onderzoek’ reeds is overwogen, is na de aanhouding van [verdachte] in de Scania truck waarin hij reed een mobiele telefoon van het merk Samsung, type SM-G955FD (Galaxy S8 plus), aangetroffen en in beslag genomen. [verdachte] was op het moment van zijn aanhouding de enige inzittende van de Scania truck. In de Samsung telefoon was een simkaart geplaatst met het [telefoonnummer 1] (hierna [telefoonnummer 1] ).
heeft ter zitting verklaard dat dit zijn telefoon betreft.
Uit het onderzoek aan de telefoon volgt onder meer het volgende:
  • Er zijn vier chats aangetroffen in de telefoon waarbij de telefoonnummers waarmee werd gecommuniceerd gekoppeld zijn aan familieleden van [verdachte] , te weten [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
  • De gebruiker van [telefoonnummer 1] gaf aan [naam 2] op 2 februari 2023 en aan [naam 3] op 19 januari 2023 het [rekeningnummer] als zijnde zijn/haar rekeningnummer door. [naam 2] vroeg vervolgens naar de exacte naam op het pasje. Als antwoord stuurde de gebruiker van [telefoonnummer 1] ‘ [verdachte] ’.
Op 25 februari 2023 bevestigde de gebruiker van [telefoonnummer 1] tegenover [naam 4] het [rekeningnummer] .
Dit rekeningnummer staat op naam van [verdachte] .
- Uit de mastgegevens blijkt dat de telefoon in de periode van donderdag 5 januari 2023 tot en met zondag 26 februari 2023 een overgroot deel van de nachtelijke uren een zendmast aanstraalde op enkele tientallen meters van het BRP-adres van [verdachte] op dat moment.
Gelet op het bovenstaande,
in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de gebruiker was van [telefoonnummer 1] . Aan dit telefoonnummer is het Signal-account met de naam [accountnaam 1] gekoppeld.
In een gesprek via Signal op 21 januari 2023 met [accountnaam 3] , gaf [accountnaam 3] aan dat hij 50 euro laat brengen. [accountnaam 1] reageerde daarop dat het in de bus mag, maar deze keer wel in [adres 1] . [accountnaam 3] zei later dat het in de brievenbus ligt van [adres 1] . [verdachte] stond op dat moment ingeschreven op [adres 1] .
In een gesprek via Signal op 25 februari 2023 met [accountnaam 4] stuurde [accountnaam 1] dat hij bij [bijnaam 1] familie is. In een gesprek via Signal eveneens op 25 februari 2023 met [bijnaam 2] stuurde [accountnaam 1] ‘ [bijnaam 1] , ik stuur je speld. Ter hoogte van [adres 2] even parkeren.’ De moeder van [verdachte] is woonachtig op de [straat] te [plaats 1] .
[bijnaam 3] noemde [accountnaam 1] in een gesprek via Signal [verdachte] en stuurt op 30 januari 2023 ‘me [verdachte] is my best friend’ en ‘me and [verdachte] ’.
De rechtbank Limburg acht bewezen dat [verdachte] op 26 februari 2023 berichten heeft
verzonden naar ‘ [bijnaam 4] ’. In de chat is te zien dat deze berichten zijn verzonden door Signal-gebruiker [accountnaam 1] . Deze uitspraak van de rechtbank Limburg is op dat punt bevestigd door het gerechtshof.
Op grond van al het voorgaande,
in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte [verdachte] de gebruiker is geweest van het Signal-account met de naam [accountnaam 1] . De rechtbank overweegt daarbij dat alle tegengebruikers in de chats weten met wie ze contact hebben nu geen van hen verifieert met wie hij of zij spreekt. Daarnaast zijn er ook geen berichten die wijzen op het gebruik van het account met de naam [accountnaam 1] door anderen dan [verdachte] . De rechtbank zal de gebruiker van dit Signal-account daarom hierna aanduiden als [verdachte] .
4.3.2.4.2
Identificatie [medeverdachte 1]
Aan [medeverdachte 1] worden door de politie de Signal-accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] toegeschreven. Het Signal-account [accountnaam 2] maakte gebruik van het [telefoonnummer 2] (hierna [telefoonnummer 2] ). Het Signal-account [accountnaam 3] maakte gebruik van het [telefoonnummer 3] (hierna [telefoonnummer 3] ). Deze Signal-accounts waren beide een contact van het Signal-account [accountnaam 1] , en dus van [verdachte] .
De accounts maakten ook beide gebruik van een Motorala Moto E32 telefoon met dual SIM. De IMEI-nummers waaraan beide nummers gekoppeld zijn, verschillen alleen qua laatste cijfer. Door deze erg sterke gelijkenis, is het aannemelijk dat de IMEI-nummers toebehoren aan dezelfde Motorola Moto E32 telefoon, aangezien dit een telefoon met dual SIM betreft.
Daarnaast zijn vier andere telefoonnummers in een korte tijdspanne zowel aan het IMEI-nummer behorend bij [accountnaam 3] als aan het IMEI-nummer behorend [accountnaam 2] gekoppeld.
De rechtbank volgt de conclusie van de politie dat op grond van het bovenstaande kan worden gesteld dat de Signal-accounts van [accountnaam 3] en [accountnaam 2] zijn gebruikt door dezelfde persoon.
Uit het onderzoek naar beide accounts volgt onder meer het volgende:
- Uit een analyse van de historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer dat gekoppeld kan worden aan het Signal-account [accountnaam 2] , kan worden afgeleid dat de gebruiker 's nachts vooral verbleef in de directe nabijheid van een zendmast aan [adres 3] .
[medeverdachte 1] woonde op dat moment in de directe nabijheid van deze zendmast.
  • [medeverdachte 1] komt in de politiesystemen naar voren als een contact van [verdachte] .
  • In een gesprek tussen [accountnaam 3] en [accountnaam 1] werd gesproken over de broer van [accountnaam 3] . Korte tijd later werd de naam [naam 5] genoemd.
  • Het IMEI-nummer dat gekoppeld kan worden aan het account [accountnaam 2] is ook gekoppeld geweest aan [telefoonnummer 6] . Uit Whatsappberichten die met een andere telefoon door dat telefoonnummer zijn verstuurd, valt op te maken dat de gebruiker een foto doorstuurde van het [hotel] in Valencia.
  • [accountnaam 3] zei op 25 januari 2023 tegen [accountnaam 1] dat hij de wc aan het vernieuwen is.
Op grond van al het voorgaande,
in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van de Signal-accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] . De rechtbank zal de gebruiker van deze Signal-accounts daarom hierna aanduiden als [medeverdachte 1] .
4.3.2.4.3
Identificatie [medeverdachte 2]
Aan [medeverdachte 2] worden door de politie de Signal-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5] toegeschreven.
Ook deze Signal-accounts waren een contact van het Signal-account [accountnaam 1] , en dus van [verdachte] .
De kapotte OPPO-telefoon die is aangetroffen in de Scania truck was voorzien van het [telefoonnummer 4] (hierna [telefoonnummer 4] ). [telefoonnummer 4] kwam in de telefoon van [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) voor onder de naam [accountnaam 4] .
Op het beeldscherm van de telefoon waren verschillende notificaties zichtbaar. Zo gaf de telefoon een melding van het Gmail-account [e-mailadres 1] . Uit openbare bronnen blijkt dat [bijnaam 5] de artiestennaam van [medeverdachte 2] is. Daarnaast heet het Instagramaccount van [medeverdachte 2] ‘ [bijnaam 5] ’. De telefoon gaf ook een beveiligingsmelding voor [e-mailadres 2] . [afkorting] is een afkorting van [voornaam] , de voornaam van [medeverdachte 2] . Uit de politiesystemen komt naar voren dat dit emailadres is gekoppeld aan [medeverdachte 2] . Tot slot waren er twee gemiste oproepen zichtbaar van het telefoonnummer van de moeder van [medeverdachte 2] .
De thuismast van [telefoonnummer 4] staat hemelsbreed op minder dan 1000 meter van het adres in [plaats 1] waarop [medeverdachte 2] staat ingeschreven.
In de kapotte Oppo-telefoon ( [telefoonnummer 4] ) was het [telefoonnummer 5] (hierna [telefoonnummer 5] ) opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 5] ’, de artiestennaam van [medeverdachte 2] . Aan dat telefoonnummer is het Signal-account [accountnaam 5] gekoppeld.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] in oktober 2022 met [telefoonnummer 5] naar de politie heeft gebeld. Daarnaast staat de thuismast van [telefoonnummer 5] hemelsbreed op minder dan 1000 meter van het adres in [plaats 1] waarop [medeverdachte 2] staat ingeschreven.
Dit betreft dezelfde thuismast als de thuismast van [telefoonnummer 4] .
Op 25 juli 2023 maakte [telefoonnummer 5] verbinding met een zendmast in Enschede terwijl [medeverdachte 2] die dag door de politie in Enschede is gecontroleerd. Gezien de afstand tot [plaats 1] (de woonplaats van [medeverdachte 2] ) vormt ook dit een sterke indicatie dat [medeverdachte 2] de gebruiker van [telefoonnummer 5] is geweest.
Ook hier leiden naar het oordeel van de rechtbank de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden,
in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat de Signal-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5] door [medeverdachte 2] werden gebruikt. De rechtbank zal deze Signal-accounts hierna dan ook aanduiden als [medeverdachte 2] .
Weliswaar heeft de verdediging aangevoerd dat [medeverdachte 2] een tweelingbroer heeft. Zij heeft daar verder echter geen conclusies aan verbonden. Daarnaast ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt in het dossier om aan te nemen dat genoemde nummers met beide gekoppelde Signal-accounts van iemand anders dan [medeverdachte 2] zouden zijn.
4.3.2.5
Feit 1 (zaaksdossier 1)
Namens [bedrijf 1] is aangifte gedaan van ladingdiefstal, gepleegd in de nacht van 9 op 10 januari 2023 in Lünen (Duitsland). Uit de aangifte blijkt dat de weggenomen trailer was geladen met computerapparatuur en werd vervoerd in opdracht van [bedrijf 2] B.V. Bij de diefstal werd een gat in de schutting geknipt. De goederen zijn teruggevonden in de loods van de heer [getuige] te [plaats 2] en vertegenwoordigen een waarde van € 487.000.
De vraag die door de rechtbank dient te worden beantwoord, is of [verdachte] en [medeverdachte 2] degenen zijn geweest die de diefstal hebben gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Volgens de GPS-gegevens van de gestolen oplegger is deze oplegger gereden naar de [adres 4] . Op die locatie heeft vervolgens een controle plaatsgevonden waarbij de gestolen goederen zijn aangetroffen, te weten 26 pallets met consumentenelektronica van Amazon Prime. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] , namelijk dat de goederen in de nacht van 10 januari 2023 bij hem in de loods zijn afgeleverd. Meer in het bijzonder heeft [getuige] verklaard dat de spullen zijn gebracht door een gele vrachtwagen. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij een gele trekker heeft.
Uit de telefoongegevens van [verdachte] komt naar voren dat hij op 8 januari 2023 – net voor de diefstal – de route naar Lünen heeft opgezocht. Voorts zijn er verschillende chatgesprekken op de telefoon van [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Uit deze gesprekken komt onder andere naar voren dat ze twee dagen hebben gewerkt voor ‘ saus ’. De rechtbank begrijpt dit als zijnde dat ze voor niks hebben gewerkt. Ook sturen ze naar elkaar dat ze geluk hebben gehad, omdat de politie al aan het zoeken was. Tijdens dit contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] werd door [medeverdachte 2] ook aan [verdachte] gevraagd naar de link van het krantenartikel betreffende onderhavige zaak, welke link [verdachte] uiteindelijk ook naar [medeverdachte 2] heeft gestuurd. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat door [verdachte] en [medeverdachte 2] in genoemde chatgesprekken wordt gesproken over de diefstal van de oplegger die in de nacht van 9 op 10 januari 2023 is gepleegd in Lünen.
Voorts komt uit het berichtenverkeer naar voren dat de jammer niet goed heeft gewerkt en dat ze de volgende keer met twee jammers moeten gaan werken. Dit past bij de aangifte, waaruit naar voren komt dat het GPS-systeem heeft gewerkt en dus de jammer niet. Ook past dit naar het oordeel van de rechtbank bij het gegeven dat er in de nabijheid van de gestolen goederen een jammer is aangetroffen. Ten slotte komt uit het berichtenverkeer naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte 2] op de hoogte waren van het tijdstip van neerzetten. Uit één bericht komt naar voren: “was nog donker” en “net lading neergezet”. Voorts blijkt dat ze wetenschap hadden van het feit dat de aangetroffen goederen van Amazon afkomstig zijn. Ten slotte komt uit het dossier naar voren dat de telefoon van [verdachte] rond de diefstal gebruik maakte van Duitse telecommasten.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden
in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest bij de ladingdiefstal gepleegd in de nacht van 9 en 10 januari 2023.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen bij de onderhavige diefstal. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast komt staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake was van een geplande en op de ladingdiefstal gerichte actie, waarbij de handelingen van verdachten onderling op elkaar waren afgestemd. Dat dit het geval was, blijkt ook uit de gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] stuurde op enig moment naar [verdachte] : “nu weten we hoe het de volgende keer gaan aanpakken. En beste ook als we die al hebben gelijk koper regelen. En niet laten staan”. [verdachte] zijn reactie hierop was: “de pallets mogen niet in de loods”. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 2] het feit samen hebben gepleegd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aldus sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich in de nacht van 9 en 10 januari 2023 samen schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde ladingdiefstal met braak.
4.3.2.6
Feit 2 (zaaksdossier 2)
Op 20 januari is aangifte gedaan door [naam 6] namens [bedrijf 3] GmbH te Bocholt. Uit de aangifte blijkt dat een oplegger met elektrische apparaten is gestolen. Bij de buit ging het om een totale waarde van € 246.253,84 zo blijkt uit een aanvulling op de aangifte. Bij deze diefstal werd de poort aan de achterzijde van het bedrijfsterrein open gebroken. De gestolen trailer is leeg terug gevonden in Krabbendijke.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] en [medeverdachte 1] degenen zijn geweest die deze diefstal hebben gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Uit de telefoon van [verdachte] blijkt dat hij vlak voor de diefstal via Google de producten heeft opgezocht die later werden weggenomen. Na de diefstal zocht [verdachte] via Google het nieuws over de diefstal op en stuurde dit vervolgens door naar [medeverdachte 1] .
Voorts komt uit het dossier naar voren dat [verdachte] de locatie van de diefstal naar [medeverdachte 1] heeft gestuurd waarop [medeverdachte 1] zei: “kom er aan”. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat [verdachte] voor de diefstal in de buurt van de diefstal heeft gepind. Uit de mastgegevens blijkt dat de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] rond de diefstal zendmasten bij de plaats van de diefstal aanstraalden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] ten tijde van de diefstal bij de plaats van de diefstal aanwezig zijn geweest.
Enkele uren nadat de diefstal is gepleegd straalde de telefoon van [verdachte] aan nabij de plaats waar de weggenomen trailer leeg werd teruggevonden. [verdachte] stuurde op dat moment naar [medeverdachte 1] : “Rij die c richting Bergen op Zoom” en “Meteen overladen”. [medeverdachte 1] reageerde hierop door naar [verdachte] te sturen: “Ok” en “Kom nu daarheen”. De rechtbank begrijpt hier dat met een C’tje een vrachtwagen (een camion) wordt bedoeld. Dat [medeverdachte 1] een C heeft geregeld, wordt bevestigd door het verhuurcontract/de rekening van een Mercedes 515 met laadlift. Op deze rekening wordt aangegeven dat voornoemde Mercedes op 20 januari 2023 is opgehaald en op 21 januari 2023 terug is gebracht. [medeverdachte 1] heeft ter zitting geen vragen willen beantwoorden over de verhuur op deze datum. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat deze is gebruikt om de gestolen goederen over te laden.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat [verdachte] aan [medeverdachte 1] heeft bericht dat het om een Volvo ging die voor de trailer stond, hetgeen ook daadwerkelijk het geval was. Ook de berichten over het meenemen van ducktape lijken te passen bij de diefstal die is gepleegd nu camera’s op het terrein van [bedrijf 3] met plakband afgeplakt waren. En ook het feit dat er een gele vrachtwagen bij de diefstal betrokken was lijkt te passen bij het bericht van [verdachte] naar [medeverdachte 1] , te weten ‘Gele Trucker’.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden
in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij de ladingdiefstal gepleegd op 20 januari 2023.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen bij de onderhavige diefstal. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien vast komt staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake was van een geplande en op de ladingdiefstal gerichte actie, waarbij de handelingen van verdachten onderling op elkaar waren afgestemd. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben afgesproken in Bocholt, waarbij [medeverdachte 1] tape moest meenemen voor het afplakken van de camera’s. [verdachte] was met de gele trekker waarmee de oplegger is gestolen en [medeverdachte 1] heeft de vrachtwagen gehuurd waarin de gestolen goederen zijn overgeladen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aldus sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich samen op 20 januari 2023 schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde ladingdiefstal door middel van braak.
4.3.2.7
Feit 3 (zaaksdossier 3)
Op 22 januari 2023 is aangifte gedaan namens [bedrijf 4] B.V. te Breda. Uit de aangifte blijkt dat de diefstal is gepleegd vanaf een trailer en dat het ging om producten van Otterbox, te weten telefoonaccessoires (telefoonhoesjes). Daarbij is een hek verbroken. Op de camerabeelden is te zien dat de diefstal door meerdere personen is gepleegd.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] degenen zijn die deze diefstal hebben gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Uit de telefoon van [verdachte] blijkt dat hij vlak voor de diefstal de producten – die later worden weggenomen – heef opgezocht. Ook is zijn telefoon ten tijde van de diefstal nabij de plaats delict.
Uit de telefoon van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] komen voorts diverse berichten naar voren. Een dag voor de diefstal vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 1] of hij zijn jammer kan ophalen. Daarna vroeg hij aan [medeverdachte 1] of er een mogelijkheid is tot crossdocken met een C’tje. De rechtbank begrijpt hier dat met een C’tje een vrachtwagen (camion) wordt bedoeld en met crossdocking een vorm van distributie waarbij goederen niet tussendoor worden opgeslagen. [medeverdachte 1] gaf op de vraag van [verdachte] aan dat hij de jammer heeft en deze komt brengen. Aan [medeverdachte 2] vroeg [verdachte] vlak voor de diefstal of hij beschikbaar is voor “een wedstrijd in Breda”. Hij sprak met [medeverdachte 2] af om hem op te halen wat ook gebeurt.
Zoals hiervoor reeds overwogen blijkt uit de camerabeelden dat de diefstal door meerdere personen werd gepleegd. [verdachte] stuurde op enig moment naar [medeverdachte 1] dat hij in de truck zit en anderen het werk laat doen. Voorts blijkt dat ze nog belcontact met elkaar hadden rond de afgesproken tijdstippen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 2] daadwerkelijk is opgehaald door [verdachte] om samen naar Breda te gaan.
Enige tijd later stuurde [verdachte] naar [medeverdachte 1] of hij IPhone en iPad Accessoires kwijt kan en stuurde daarbij de website van Otterbox naar hem door. De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] aan [medeverdachte 1] vroeg voor welke producten er een afzetmarkt was en wat er dus gestolen moest worden. Voorts werd door [verdachte] en [medeverdachte 1] gesproken over Cool Blue en Gibson, waarvan ook trailers op het terrein stonden. Dat past bij het gegeven dat de telefoon van [verdachte] ten tijde van de diefstal nabij het plaats delict was en dat hij zelf dus daadwerkelijk fysiek aanwezig was. Door [verdachte] werd vervolgens aan [medeverdachte 1] gevraagd: “kunnen we dat kwijt”. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] meedacht over wat daadwerkelijk gestolen diende te worden en dat de diefstallen in overleg plaatsvonden.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden
in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest bij de ladingdiefstal gepleegd op 22 januari 2023.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen bij de onderhavige diefstal. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien vast komt staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake was van een geplande en op de ladingdiefstal gerichte actie, waarbij de handelingen van verdachten onderling op elkaar waren afgestemd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 2] een rol hadden in de directe uitvoering en [medeverdachte 1] in de directe voorbereiding (brengen jammer), aansturing (adviseren/beslissen) en de afronding (crossdock mogelijkheid). De rechtbank is derhalve van oordeel dat aldus sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich op 22 januari 2023 samen schuldig hebben gemaakt aan de tenlastegelegde ladingdiefstal door middel van braak.
4.3.2.8
Feit 4 (zaaksdossier 4)
Op 26 januari 2023 is aangifte gedaan door [naam 7] namens [bedrijf 5] te
’s-Heerenberg. Uit de aangifte blijkt dat de diefstal is gepleegd van een oplegger met daarin Rituals producten. Totale waarde € 62.129,50. Daarbij is een hek verbroken en/of ingeklommen. Op de camerabeelden werd gezien dat er een onbekende gele trekker, vermoedelijk van het merk Scania, door de handmatig opengeschoven poort het terrein is opgereden. Tevens werd gezien dat de gele trekker de eerder vermelde oplegger aankoppelde en later weg reed.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of [verdachte] en [medeverdachte 1] degenen zijn die deze diefstal hebben gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Uit de mastgegevens blijkt dat de telefoon van [verdachte] ten tijde van de diefstal in (de directe omgeving van) ’s-Heerenberg was. Na de diefstal (tussen 27 januari 2023 03:07:83 uur en 03:57:06 uur) verplaatste de telefoon van [verdachte] zich naar de directe omgeving van Nisse (Zeeland), de locatie waar later de gestolen trailer is aangetroffen. Vanuit Zeeland verplaatste de telefoon zich via verschillende zendmasten naar een zendmast op enkele tientallen meters van het huisadres van [verdachte] waar deze tussen 27 januari 2023 te 21:31 uur en 30 januari 2023 te 11:14 uur bleef aanstralen. Deze zendmast lijkt ook de zogenaamde thuismast te zijn van deze telefoon.
Uit de telefoon van [verdachte] valt verder op te maken dat er in de nacht van 13 januari 2023 op 14 januari 2023 op de tijdlijn van de telefoon van [verdachte] diverse afbeeldingen van het bedrijf [bedrijf 5] te zien zijn. Deze afbeeldingen zijn afkomstig van het internet. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte kennelijk een digitale voorverkenning deed naar het bedrijf waar uiteindelijk de oplegger is weggenomen.
Voorts zijn er verschillende chatgesprekken in de telefoon van [verdachte] en [medeverdachte 1] aangetroffen waaruit blijkt dat ze rondom de diefstal contact met elkaar hadden. In een chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] gaf [verdachte] ongeveer een half uur voor de diefstal aan “dat er leuke staan, maar ik word steeds gestoord”. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] wist wat er ging gebeuren en op dat moment ook betrokken was. In een ander chatgesprek meldde [verdachte] dat hij gaat proberen aan te tikken. De rechtbank begrijpt dit bericht zo dat [verdachte] gaat proberen een trailer aan te koppelen. Hetgeen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
[verdachte] gaf vervolgens aan dat wanneer dit lukt [medeverdachte 1] om 23.30 uur met meer dieselgeld moest komen bij de [tankstation] in Tilburg. Uit de camerabeelden van het terrein van [bedrijf 5] blijkt dat op 26 januari 2023 omstreeks 21:07 uur een gele truck het terrein van [bedrijf 5] op reed. Om 21:10 uur verliet deze gele truck met de aangekoppelde gestolen trailer het terrein van [bedrijf 5] in ’s-Heerenberg. De rechtbank stelt vast dat dit aansluit bij de chat van [verdachte] aan [medeverdachte 1] over het dieselgeld. Ook werd door [verdachte] aangegeven dat [medeverdachte 1] een C’tje moet regelen. Zoals hierboven reeds overwogen begrijpt de rechtbank dat met een C’tje een vrachtwagen (camion) wordt bedoeld. [medeverdachte 1] gaf hierop aan dat hij dit gaat regelen en om 6 uur kan ophalen. Dit bericht wordt ondersteund door de huurovereenkomst op naam van [medeverdachte 1] voor de huur van een Mercedes met datum 27 januari 2023 waarbij opvalt dat dit verhuurbedrijf die dag al geopend is om 06:00 uur.
Naast bovengenoemd berichtenverkeer gaf [verdachte] op enig moment aan dat er een zender is gevonden voor op de kopschot. De rechtbank stelt vast dat dit aansluit bij de aangifte waaruit naar voren komt dat dit daar ook zat en is vernield. Daarna stuurde [verdachte] naar [medeverdachte 1] : Rituals Cosmetics. Hetgeen past bij de producten die zijn weggenomen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de trailer leeg is teruggevonden, waaruit geconcludeerd kan worden dat er is overgeladen. Hetgeen ook strookt met hetgeen is besproken over de chat. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank hiertoe dat [verdachte] om 06:02 uur een bericht naar [medeverdachte 1] stuurde waaruit blijkt dat hij geparkeerd stond. De telefoon van [verdachte] straalde op dat moment een zendmast aan in Goes. [medeverdachte 1] gaf daarop aan dat hij eraan komt. [medeverdachte 1] straalde daarna een zendmast aan ter hoogte van Molenschot, daarna Kapelle en om 08.17 uur een zendmast in Goes. [verdachte] straalde op dat moment dezelfde zendmast aan.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij de ladingdiefstal gepleegd op 26 januari 2023.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen bij de onderhavige diefstal. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast komt staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake was van een geplande en op de ladingdiefstal gerichte actie, waarbij de handelingen van verdachten onderling op elkaar waren afgestemd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [verdachte] zich bezighield met de directe uitvoering en [medeverdachte 1] met de directe voorbereiding (vooroverleg, brengen dieselgeld, c’tje regelen), de informatie verschaffing bij de uitvoering (nieuws in de gaten houden) en de afronding (overladen). De rechtbank is derhalve van oordeel dat aldus sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich op 26 januari 2023 samen schuldig hebben gemaakt aan de tenlastegelegde ladingdiefstal met braak.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 (zaaksdossier 1: Lünen)in de periode van 09 januari 2023 tot en met 10 in Lünen, tezamen en in vereniging met een ander, goederen (te weten een oplegger met computerapparatuur) die aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] B.V. toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 2 (zaaksdossier 2: Bocholt)op 20 januari 2023 te Bocholt, tezamen en in vereniging met een ander goederen (te weten een oplegger met elektrische apparaten), die aan [bedrijf 3] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 3 (zaaksdossier 3: Breda)op 22 januari 2023 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, goederen (te weten telefoonaccessoires) die aan [bedrijf 4] B.V. toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 4 (zaaksdossier 4: ‘s-Heerenberg)op 26 januari 2023 te 's-Heerenberg, tezamen en in vereniging met een ander, goederen (te weten een oplegger met Rituals producten) die aan [bedrijf 5] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. Hierbij merkt hij op dat er sprake is van artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr).
6.2
Het standpunt van de verdachte
[verdachte] heeft verzocht rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden, in die zin dat hij al geruime tijd gedetineerd zit, zijn woning inmiddels heeft verloren en dat de feiten al langer geleden zijn gepleegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het plegen van een viertal ladingdiefstallen, waarbij in de avond/nacht, goederen uit de oplegger van een geparkeerde vrachtwagen of zelfs de hele oplegger werd weggenomen. Hierbij zijn ladingen computerapparatuur, elektrische apparaten, telefoonaccessoires en Rituals producten van grote waarde buitgemaakt. Deze feiten zijn gepleegd op professionele wijze, waarbij gebruik is gemaakt van jammers en Signal-accounts om de diefstal te vergemakkelijken en de opsporing te bemoeilijken.
Voor de transportsector brengen ladingdiefstallen grote schade met zich mee. Niet alleen in de vorm van directe materiële schade, maar ook als gevolg van verhoogde verzekeringspremines en de noodzaak tot het nemen van steeds verdergaande maatregelen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. Daarnaast brengen dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en ergernis naar boven. Zeker als de diefstallen gepleegd worden op de schaal zoals verdachten dat hebben gedaan. [verdachte] heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Uit het handelen van [verdachte] blijkt ook dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen.
Persoon van de verdachte en oriëntatiepunten voor straftoemeting
De rechtbank houdt ten aanzien van de persoon van [verdachte] rekening met het feit dat hij een fors strafblad heeft en dat hij in het verleden meerdere malen is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor het plegen van vermogensdelicten, waaronder ladingdiefstallen. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. Verder is gebleken dat verdachte op
25 oktober 2024 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden voor onder andere een tweetal ladingdiefstallen. Gelet op die veroordeling is artikel 63 Sr van toepassing. Daarnaast is ten aanzien van de onderhavige feiten sprake van veelvuldige recidive.
Voor het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter zake van ladingdiefstal, waaruit blijkt dat als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden is vastgesteld. In het geval van een recidivist, is dit uitgangspunt vastgesteld op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Voor veelvuldige recidive is geen gevangenisstraf vastgesteld, maar de rechtbank stelt dit vast op zes maanden.
Straf
Gelet op de ernst en de omvang van het bewezenverklaarde en de veelvuldige recidive van verdachte als voormeld kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Wel houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend voor de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, 2, 3 en 4, telkens:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 22 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. J.F.C. Janssen en mr. F.L. Donders , rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs en mr. C.J.M. van de Vrede, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
feit 1
(Zaaksdossier 1: Lünen)
hij op een meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 januari 2023 tot en met 10 januari 2023 te [plaats 2] en/of [locatie] aan de A58 te Tilburg, althans in Nederland en/of Lünen, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goederen (te weten een oplegger met computerapparatuur), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] B.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
(Zaaksdossier 2: Bocholt)
hij op of omstreeks 20 januari 2023 te Krabbendijke, althans in Nederland en/of Bocholt, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goederen (te weten een oplegger met elektrische apparaten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 6] en/of [bedrijf 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
feit 3
(Zaaksdossier 3: Breda)
hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goederen (te weten telefoonaccessoires), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 4] B.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
feit 4
(Zaaksdossier 4: ’s-Heerenberg)
hij op of omstreeks 26 januari 2023 te ‘s-Heerenberg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goederen (te weten een oplegger met Rituals producten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)