ECLI:NL:RBZWB:2025:979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
02-282632-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring aanranding van een minderjarige en toewijzing van schadevergoeding aan de benadeelde partij

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van een minderjarige. De zaak werd behandeld in Middelburg, waar de verdachte verstek heeft laten verlenen. De officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 24 december 2023 in Vlissingen de minderjarige [slachtoffer] heeft aangerand en ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn lichamelijk en geestelijk overwicht, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De verdachte, 66 jaar oud, had een seksuele interactie met de 14-jarige [slachtoffer] tijdens een verjaardagsfeest, waarbij hij seksueel getinte vragen stelde en handelingen verrichtte die in strijd waren met de sociaal-ethische normen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de aanranding en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, aangezien de schadevergoeding niet betwist was en in voldoende verband stond met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van het delict tot aan de dag der voldoening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-282632-24
vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1957 te [land] ,
wonende te [woonplaats] , [land] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2025. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 december 2023 [slachtoffer] primair heeft aangerand en subsidiair ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, de aanranding van [slachtoffer], heeft begaan. Zij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op 24 december 2023 waren verdachte en de minderjarige [slachtoffer] aanwezig op een verjaardagsfeest in een loods in Vlissingen. Zij raakten boven in de loods met elkaar in gesprek en zaten naast elkaar. Op 4 januari 2024 heeft de moeder van [slachtoffer] namens haar zoon aangifte gedaan van aanranding door verdachte. Verdachte is later die nacht door de politie staande gehouden en heeft verklaard dat er niks is gebeurd.
Juridisch kader
Vooropgesteld wordt dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven
dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen:
het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In het geval dat de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde handelingen niet is vereist dat die handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende dat de verklaring van de aangever, als die betrouwbaar wordt bevonden, op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan de aangever. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de aangever en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de aanloop naar en de ontuchtige handelingen zelf. Dit volgt uit hetgeen hij direct tegen zijn vader heeft gezegd na het incident, het eerste informatieve gesprek zeden en zijn latere getuigenverhoor. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en gaat van die verklaring uit.
Steunbewijs
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer]. Daarvoor is het volgende van belang. Verdachte was boven in de loods in gesprek met [slachtoffer]. Zij zaten toen dicht naast elkaar. Dit volgt niet alleen uit de verklaring van [slachtoffer], maar ook [getuige] verklaart hierover. Direct na het gesprek met verdachte zoekt [slachtoffer] zijn vader op en vertelt hem wat er zojuist is voorgevallen. [slachtoffer] is emotioneel en zijn vader verklaart dat hij paniek in de ogen van zijn zoon zag. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat steunbewijs onder meer kan bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van het (vermeende) slachtoffer na het ten laste gelegde feit. Zo’n verklaring kan steunbewijs opleveren als de emotionele toestand of eventuele gedragsverandering die de getuige (
disclosure-getuige) bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer. Het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en de waargenomen emoties is daarbij relevant. De vader van [slachtoffer] heeft direct na het incident de emoties en gemoedstoestand van zijn zoon waargenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet alleen de getuigenverklaring van [getuige], maar ook die van de vader voldoende steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer]. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd.
Aanranding
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de ten laste gelegde handelingen moeten worden aangemerkt als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Van een ontuchtige handeling is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm. Het gaat daarbij zowel om de aard als de intentie van de handeling.
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in aanmerking. Verdachte en [slachtoffer] kenden elkaar niet. Tijdens een feest ontmoetten zij elkaar. Na een algemeen gesprek over school en werk, kreeg het gesprek een seksueel getint karakter. Verdachte stelde aan [slachtoffer] seksueel getinte vragen en deed seksueel getinte voorstellen. Verdachte heeft [slachtoffer], vanaf zijn knie tot zijn lies, over zijn been gewreven en in zijn bovenbeen geknepen, terwijl hij seksueel getinte opmerkingen maakte en seksuele voorstellen deed. Verdachte was op het moment van het incident 66 jaar oud en [slachtoffer] 14 jaar. Gelet op deze omstandigheden zijn de handelingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als seksuele handelingen die in strijd zijn met de thans geldende sociaal-ethische norm.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze handelingen hebben plaatsgevonden onder dwang. Van dwang is sprake als vast komt te staan dat verdachte, door geweld of een andere feitelijkheid, opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer] seksuele handelingen tegen de (kenbare) wil ondergaat. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake van is en dat deze dwang volgt uit een andere feitelijkheid, namelijk het lichamelijk en geestelijk overwicht van verdachte. [slachtoffer] was slechts 14 jaar oud en verdachte, met zijn 66-jarige leeftijd, bijna vijf keer zo oud. Door het overwicht dat verdachte daarmee had, heeft hij [slachtoffer] in een zodanige situatie gebracht dat [slachtoffer] zich naar redelijke verwachting niet aan de handelingen van verdachte kon onttrekken. Dat de handelingen van verdachte tegen de wil van [slachtoffer] waren, liet [slachtoffer] ook blijken. Steeds duwde hij de hand van verdachte weg. Dit weerhield verdachte er echter niet van om met zijn handelingen door te gaan.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit, aanranding van [slachtoffer], wettig en overtuigend bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 december 2023 te Vlissingen, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van en wrijven over het been en knijpen in het been en de knieholte van die [slachtoffer] en bestaande die andere feitelijkheid uit het lichamelijk en geestelijk overwicht van verdachte over die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van één maand.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van een minderjarige. Het heeft plaatsgevonden in het openbaar, tijdens een verjaardagsfeest, in bijzijn van meerdere mensen. Verdachte heeft het slachtoffer niet alleen betast, maar ook seksuele opmerkingen gemaakt en hem zeer vergaande seksuele voorstellen gedaan. Verdachte heeft hiermee een ontoelaatbare inbreuk op de seksuele en lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het handelen van verdachte heeft grote impact gehad op het slachtoffer, zoals ook ter terechtzitting naar voren is gebracht, maar hier lijkt hij geen enkel oog voor te hebben gehad. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Over de persoon van verdachte is buiten zijn blanco strafblad en adres niets bekend. Verdachte is niet ter zitting verschenen, waardoor de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in zijn persoonlijke omstandigheden en deze dus niet kan laten meewegen in de strafmaat.
De rechtbank stelt vast dat verdachte woonachtig is in het buitenland en een taakstraf om die reden niet uitvoerbaar is. Alles afwegende acht de rechtbank, met de officier van justitie, een gevangenisstraf van één maand passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade is niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar. De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,00 billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijke rente toewijzen, vanaf 24 december 2023 tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 december 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
20 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Vlissingen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, te weten het betasten van en/of wrijven over het been en/of knijpen in
het been en/of de knieholte van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld en/of die
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid uit
het lichamelijk en/of geestelijk overwicht van verdachte over die [slachtoffer] en/of het
herhaaldelijk betasten van en/of wrijven over het been van die [slachtoffer] terwijl
verdachte die [slachtoffer] seksueel getinte voorstellen deed en/of vragen stelde;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2023 te Vlissingen,
met [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van
en/of wrijven over het been van die [slachtoffer] en/of het knijpen in het been en/of de
knieholte van die [slachtoffer];
( art 247 Wetboek van Strafrecht )