In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van een veroordeelde. De veroordeelde, die in het verleden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar en zes maanden, heeft zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn VI waren verbonden. De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot gehele herroeping van de VI voor de duur van 1104 dagen, omdat de veroordeelde naar Marokko is vertrokken zonder toestemming van de reclassering en sindsdien geen contact meer heeft opgenomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de voorwaarden van de VI heeft geschonden door zonder voorafgaande mededeling naar Marokko te vertrekken. Dit was de tweede keer dat hij de VI-voorwaarden overtrad. De rechtbank heeft echter besloten om de VI niet volledig te herroepen, maar slechts gedeeltelijk voor een periode van 270 dagen. Dit biedt de veroordeelde nog een kans om, na zijn terugkeer naar Nederland, onder begeleiding en met voorwaarden terug te keren in de maatschappij.
De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen en gelast dat dit deel van de vrijheidsstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. De beslissing is genomen in het belang van zowel de maatschappij als de veroordeelde zelf, om hem te helpen zijn toekomst op te bouwen.