ECLI:NL:RBZWB:2025:977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
02-800647-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde wegens overtreding van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2025 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van een veroordeelde. De veroordeelde, die in het verleden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar en zes maanden, heeft zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn VI waren verbonden. De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot gehele herroeping van de VI voor de duur van 1104 dagen, omdat de veroordeelde naar Marokko is vertrokken zonder toestemming van de reclassering en sindsdien geen contact meer heeft opgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de voorwaarden van de VI heeft geschonden door zonder voorafgaande mededeling naar Marokko te vertrekken. Dit was de tweede keer dat hij de VI-voorwaarden overtrad. De rechtbank heeft echter besloten om de VI niet volledig te herroepen, maar slechts gedeeltelijk voor een periode van 270 dagen. Dit biedt de veroordeelde nog een kans om, na zijn terugkeer naar Nederland, onder begeleiding en met voorwaarden terug te keren in de maatschappij.

De rechtbank heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen en gelast dat dit deel van de vrijheidsstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. De beslissing is genomen in het belang van zowel de maatschappij als de veroordeelde zelf, om hem te helpen zijn toekomst op te bouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-800647-15
V.I. zaaknummer: 99-00357-47
beslissing op de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak van de officier van justitie tegen:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1995 te [plaats]
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland
hierna te noemen: veroordeelde
raadsvrouw, mr. A. Knol, advocaat te Amsterdam.

1.De voorgeschiedenis

Bij onherroepelijk arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 8 oktober 2019, onder parketnummer 20-000648-17, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar en zes maanden met aftrek van voorarrest voor:
- overtreding van de Wet wapens en munitie inzake een wapen van categorie III;
- diefstal met geweld in vereniging wat de dood tot gevolg heeft gehad;
- afpersing in vereniging gepleegd;
- poging tot diefstal door middel van braak;
- overtreding van de Wet wapens en munitie betreffende een vuurwapen van categorie II en
- poging tot doodslag.
De tenuitvoerlegging daarvan is - naar de rechtbank opmaakt uit eerdere VI-beslissingen - op 23 september 2015 gestart.
Daarnaast is veroordeelde bij onherroepelijk arrest van gerechtshof Den Haag op 29 maart 2017, onder parketnummer 22-004579-16, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor tweemaal mishandeling.
Veroordeelde kwam op grond van de regeling inzake voorwaardelijke invrijheidstelling
(hierna: VI) aanvankelijk in beginsel in aanmerking voor VI met ingang van 24 juli 2023.
Bij beslissing van 30 juni 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de VI werd uitgesteld met 90
dagen.
Bij beslissing van 23 oktober 2023 heeft de rechtbank opnieuw bepaald dat de VI werd uitgesteld met 90 dagen of zoveel korter als noodzakelijk was, tot het moment dat veroordeelde bij een beschermde woonvorm geplaatst kon worden.
Bij besluit van 13 november 2023 is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld op
11 december 2023 met een proeftijd van 1284 dagen, onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Daarnaast zijn – kort weergegeven - de volgende bijzondere voorwaarden verbonden aan deze VI:
contactverbod voor zes personen;
locatieverbod voor Tilburg;
meldplicht bij Reclassering Nederland;
ambulante behandeling;
verblijf bij een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
andere voorwaarden het gedrag betreffende, zijnde:
* meewerken of actief inspannen voor (een traject gericht op) het behouden van woonruimte en het verkrijgen en behouden van een structurele en zinvolle (betaalde dagbesteding);
* open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de bijzondere voorwaarden;
* meewerken aan het aflossen van schulden en het treffen van betalingsregelingen.
Aan de bijzondere voorwaarden zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden:
7. medewerking verlenen aan het afnemen van één of meer vingerafdrukken of het aanbieden van het identiteitsbewijs;
8. medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht.
Bij vonnis van de meervoudige kamer van rechtbank Rotterdam op 19 november 2024, onder parketnummer 10-258526-24, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Deze veroordeling vond plaats tijdens het lopende VI-toezicht, waardoor de VI bij dat vonnis gedeeltelijk is herroepen voor een periode van 180 dagen.
Op 3 december 2024 heeft veroordeelde hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waardoor deze uitspraak nog niet onherroepelijk is geworden en de herroeping van 180 dagen nog niet is geëxecuteerd.
Het strafrestant bedraagt aldus: 1284– 180 = 1104 dagen.

2.De procesgang

De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot gehele herroeping van de (resterende) VI voor de duur van 1104 dagen, omdat veroordeelde de bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 16 januari 2025;
- het advies van Reclassering Nederland van 9 januari 2025;
- alle overige stukken.
Het onderzoek is gehouden op de openbare terechtzitting van 7 februari 2025. Aldaar zijn gehoord de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de gemachtigd raadsvrouw van veroordeelde, mr. A. Knol, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Hoewel veroordeelde behoorlijk is opgeroepen, is hij niet in persoon ter zitting verschenen. Tevens is als deskundige op zitting gehoord [reclasseringswerker].

3.Het advies van de reclassering

De reclassering heeft geadviseerd tot herroeping van de VI, omdat veroordeelde de bijzondere voorwaarden daarvan heeft overtreden. Hoewel hij verbeteringen heeft laten zien in zijn houding en gedrag en positieve vooruitgang heeft geboekt, bleek deze progressie onvoldoende om op de juiste manier met tegenslagen om te gaan. Veroordeelde is naar Marokko vertrokken en is tot op heden niet naar Nederland teruggekeerd. Zijn beslissing om (zonder medeweten of toestemming van de reclassering) naar Marokko te reizen, heeft geleid tot een schending van de VI-voorwaarden. Bovendien heeft hij daarna geen contact meer opgenomen met de reclassering. De reclassering kan geen verdere uitvoering meer geven aan de begeleiding van veroordeelde.
Op zitting heeft deskundige [reclasseringswerker] hieraan toegevoegd dat hij in november 2024 een bericht van veroordeelde ontving, waarin hij meldde dat hij in Marokko was. Dit bericht kwam onverwachts en sindsdien heeft veroordeelde geen contact meer opgenomen. Hierdoor kan hij niet langer voldoen aan de voorwaarde om met de reclassering in contact te blijven (reclasseringstoezicht), maar ook kan hij niet meer aan andere bijzondere voorwaarden voldoen. De deskundige heeft nog onderzocht of de VI in Marokko kon worden voortgezet, maar dit bleek niet mogelijk. Mocht veroordeelde besluiten terug te keren naar Nederland, dan is de reclassering bereid hem opnieuw te begeleiden.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter zitting betoogd dat veroordeelde een moeilijke jeugd heeft gehad, hierna lange tijd gedetineerd was en na zijn vrijlating iets van zijn leven wilde maken. Zijn VI verliep goed, waardoor zijn aanhouding op 11 augustus 2024 (parketnummer 10-258526-24) onverwacht kwam. Na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in deze zaak vertrok hij naar Marokko om met diverse tegenslagen om te gaan, niet uit onwil. Het liefste wilde hij het reclasseringstoezicht in Marokko voortzetten, maar dit bleek niet mogelijk. Ondanks het advies van de raadsvrouw om terug te keren, blijft hij vooralsnog in Marokko. Feitelijk zijn de bijzondere voorwaarden geschonden. De raadsvrouw kan zich voorstellen dat de rechtbank (nogmaals) de VI gedeeltelijk herroept voor bijvoorbeeld 180 dagen, zodat bij een eventuele terugkeer naar Nederland (en na twee jaar detentie) er nog een voorwaardelijk deel resteert waar voorwaarden aan verbonden zijn.
Veroordeelde heeft op 7 februari 2025 via zijn raadsvrouw per e-mail een brief aan de rechtbank gestuurd. Hierin geeft hij aan dat hij naar Marokko is gegaan om een nieuwe start te maken, nadat hij met diverse tegenslagen werd geconfronteerd.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot gehele herroeping van de VI voor een periode van 1104 dagen, maar heeft op de zitting aangegeven niet onwelwillend te staan tegenover het voorstel van de raadsvrouw. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft hij verwezen naar de motivering bij zijn ingediende vordering. Hij gaat ervan uit dat de 180 dagen van de eerdere herroeping van de VI alsnog ten uitvoer worden gelegd. Zo niet, dan staan deze nog open.

6.Het oordeel van de rechtbank

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 16 januari 2025 is ontvangen en de grond bevat waarop zij berust.
Op basis van het advies van de reclassering en wat op de zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden verbonden aan de VI. In november 2024 is hij zonder voorafgaande mededeling en zonder toestemming van de reclassering naar Marokko vertrokken en heeft sindsdien geen contact meer opgenomen. Op dat moment liep verdachte niet alleen in de VI van onderhavige zaak maar liep hij ook in een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere lopende strafzaak. Door te vertrekken naar Marokko heeft hij niet voldaan en/of kan hij niet voldoen aan de bovengenoemde bijzondere voorwaarden 3 tot en met 8.
Veroordeelde heeft hiermee voor de tweede keer de VI-voorwaarden geschonden, ditmaal dus door in weerwil van de afspraken die met hem zijn gemaakt naar Marokko te vertrekken. Deze bewuste keuze van veroordeelde heeft gevolgen en die gevolgen zijn volledig aan hemzelf te wijten. Toewijzing van de vordering tot herroeping van de gehele VI zou dan ook op zijn plaats zijn. De VI-voorwaarden zijn er immers niet voor niets: in de eerste plaats om de maatschappij te beschermen en in de tweede plaats om veroordeelde zelf te beschermen en te helpen. En veroordeelde heeft de voorwaarden overtreden. Door zijn vertrek heeft hij ze naast zich neergelegd en dat is kwalijk. Echter, in hetgeen ter zitting is besproken, ziet de rechtbank aanleiding om veroordeelde nog een kans te geven door de VI slechts gedeeltelijk te herroepen. Een herroeping van 180 dagen - zoals door de raadsvrouw betoogd - is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de ernst van de overtreding van de voorwaarden te weinig. In een poging om veroordeelde ervan te doordringen dat hij zich nu echt aan de VI voorwaarden dient te houden (in het belang van de maatschappij, maar ook in zijn eigen belang), komt de rechtbank tot een herroeping van 270 dagen. Hiermee krijgt veroordeelde nog één kans om, bij terugkeer naar Nederland en na het uitzitten van zijn detentie, onder begeleiding en met voorwaarden terug te kunnen keren in de maatschappij en zijn toekomst op te bouwen.
De rechtbank zal daarom de vordering tot herroeping van de VI gedeeltelijk toewijzen, te weten voor een periode van 270 dagen.

7.De beslissing.

De rechtbank
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe;
-
herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 270 dagenen gelast dat dit deel van de vrijheidsstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd;
- wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.G. van Hedel, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. V.C.S. Jurres-Bos en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2025.