ECLI:NL:RBZWB:2025:967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
24/6078
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek inzake een aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser had op 17 oktober 2019 een uitkering aangevraagd vanwege letsel opgelopen na een mishandeling in de nacht van 25 op 26 april 2015. Het Schadefonds had deze aanvraag op 7 mei 2020 afgewezen. Eiser verzocht op 19 augustus 2022 om herziening van dit besluit, maar het Schadefonds wees dit verzoek af op 12 april 2024. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Schadefonds.

De rechtbank oordeelt dat het Schadefonds niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van multicausaliteit bij het psychisch letsel van eiser, wat in de weg staat aan de toekenning van een uitkering. De rechtbank concludeert dat het Schadefonds de afwijzing van de uitkering niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Schadefonds op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht terugbetaald.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Schadefonds om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van aanvragen, vooral als het gaat om de vaststelling van de oorzaken van psychisch letsel en de rol van het slachtoffer in het geweldsincident.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (het Schadefonds), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek inzake een afgewezen aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het fonds).
1.1.
Het Schadefonds heeft het herzieningsverzoek met het besluit van 12 april 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juli 2024 op het bezwaar van eiser heeft het Schadefonds het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. Y. Pieters namens het Schadefonds.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 17 oktober 2019 verzocht om een uitkering uit het fonds, vanwege fysiek en psychisch letsel als gevolg van een mishandeling na een avond uitgaan in de nacht van 25 op 26 april 2015. Bij besluit van 7 mei 2020 heeft het Schadefonds het verzoek afgewezen.
2.1.
Eiser heeft op 19 augustus 2022 verzocht om dit besluit van 7 mei 2020 te herzien. Bij besluit van 12 april 2024 (primair besluit) heeft het Schadefonds het herzieningsverzoek afgewezen.
2.2.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2024 heeft het Schadefonds het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Schadefonds op goede gronden het verzoek om een uitkering uit het fonds heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Zoals ter zitting is besproken, is bij de beslissing op bezwaar niet alleen beoordeeld of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden sinds de eerdere afwijzing in 2019, maar heeft een volledige inhoudelijke heroverweging plaatsgevonden.
6. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Kort samengevat komt die op het volgende neer.
6.1.
Aan een slachtoffer van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf waaraan het slachtoffer ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft overgehouden kan een uitkering worden gedaan uit het fonds (artikel 3, eerste lid, onder a van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg)).
Een uitkering kan geheel of gedeeltelijk achterwege blijven als de toegebrachte schade een omstandigheid is die aan het slachtoffer is toe te rekenen (artikel 5 Wsg).
In de beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2024 (de Beleidsbundel) heeft het Schadefond de in de Wsg neergelegde bevoegdheid nader ingevuld.
6.2.
Volgens hoofdstuk C.1 van de Beleidsbundel gaat het Schadefonds voor de beoordeling van het eigen aandeel na of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
6.3.
Als het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, dan wijst het Schadefonds een aanvraag in beginsel volledig af. Als het geweld van de dader niet in verhouding staat tot wat het slachtoffer te verwijten valt en het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (in beginsel letselcategorie 4 of hoger), dan wordt het geweld van de dader als disproportioneel aangemerkt. Het uitgangspunt is dan dat 50% van de uitkering wordt toegekend.
6.4.
Ter zitting heeft het Schadefonds toegelicht dat de disproportionele reactie en zeer ernstig letsel (van letselcategorie 4 of hoger) cumulatieve voorwaarden zijn voor het toekennen van een uitkering.
6.5.
In dit geval is de aanvraag van eiser afgewezen omdat volgens het Schadefonds sprake is van een eigen aandeel als bedoeld in de Beleidsbundel, omdat eiser als eerste geweld heeft gebruikt.
Wat vast staat en niet in geschil is
7. Uit de processen-verbaal van de politieverhoren van eiser, de pleger van het geweldsmisdrijf en getuigen blijkt dat een woordenwisseling ontstond tussen eiser en de vriendin van de pleger van het geweldsmisdrijf en dat eiser die vriendin vervolgens heeft geduwd. De vriendin viel na de duw van eiser op de grond, waarna eiser twee keer op zijn gezicht is geslagen door de pleger van het geweldsmisdrijf.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en dat hij daaraan ernstig lichamelijk letsel (categorie 3) heeft overgehouden. De rechtbank gaat daarvan uit bij de beoordeling van deze zaak.
Heeft eiser geweld gebruikt?
8. Eiser voert aan dat hij niet als eerste geweld heeft gebruikt omdat zijn duw niet kan worden aangemerkt als geweld. Voor geweld moet sprake zijn van opzet zoals bedoeld in het strafrecht. Het was niet de bedoeling van eiser om de vriendin omver te duwen. Eiser wilde met de duw ruimte voor zichzelf creëren. De vriendin struikelde na de val. Toen eiser haar omhoog wilde helpen werd hij geslagen. Omdat het niet de bedoeling was om de vriendin omver te duwen, is geen sprake van opzet en is het onredelijk om de duw aan te merken als geweld.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de duw van eiser kan worden aangemerkt als een lichte vorm van geweld. De rechtbank gelooft eiser dat het niet zijn bedoeling was om de vriendin omver te duwen. Dit neemt niet weg dat de vriendin is gevallen
doordatzij is geduwd door eiser en dat eiser, door de vriendin te duwen, het risico heeft aanvaard dat zij ten val zou komen. Het geweldsincident zou niet hebben plaatsgevonden zonder de duw van eiser. De duw van eiser heeft geleid tot de val en de val heeft geleid tot de mishandeling. Het geweldsincident is daarmee een gevolg van de eigen fysieke actie van eiser.
9. Uit de Beleidsbundel volgt dat eiser desondanks in aanmerking kan komen voor een (gedeeltelijke) uitkering als sprake is van een disproportionele reactie van de dader én van zeer ernstig letsel (in beginsel letselcategorie 4 of hoger).
9.1.
Niet ter discussie staat dat de twee klappen in het gezicht van eiser een disproportionele reactie waren op de duw van eiser. De partijen zijn het verder eens dat eiser fysiek letsel van letselcategorie 3 heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling. Zij verschillen echter van mening over de vraag of sprake is van zeer ernstig psychisch letsel als gevolg van het geweldsincident.
Is het letsel van eiser het gevolg van geweld van de dader?
10. Het Schadefonds heeft de uitkering geweigerd omdat niet kan worden vastgesteld dat het psychisch letsel en daarmee de schade het gevolg is van de mishandeling. Eiser heeft namelijk ook trauma’s opgelopen in zijn kindertijd. Daarmee is sprake van multicausaliteit en niet van een eenduidige schadeoorzaak.
10.1.
Volgens eiser heeft hij als gevolg van de mishandeling psychisch letsel opgelopen van letselcategorie 5 en is geen sprake van multicausaliteit. Hij heeft in de bezwaarfase met twee brieven van 3 april en 24 april 2024 van een GZ-psycholoog van EMDR psychologen [naam] onderbouwd dat hij voor de trauma’s uit zijn kindertijd EMDR-behandelingen heeft gehad en dat deze trauma’s zijn verwerkt. Het geweldsincident is echter nog niet verwerkt volgens de GZ-psycholoog. Door niet in te gaan op deze brieven heeft het Schadefonds volgens eiser in strijd gehandeld met het motiveringsbeginsel. De ondersteuning van eiser op grond van de WMO is uitsluitend nodig vanwege het geweldsmisdrijf. Het jaar voor de mishandeling heeft eiser geen gebruik gemaakt van zijn persoonsgebonden budget op grond van de WMO. Voor de mishandeling was eiser dus niet (meer) afhankelijk van begeleiding vanuit de WMO.
10.2.
De rechtbank constateert dat in een medisch advies van 11 april 2024 aan het Schadefonds staat dat het psychisch letsel valt in letselcategorie 5. Daarmee is de ernst van het psychisch letsel in beginsel zwaar genoeg voor het toekennen van een uitkering. De rechtbank is echter van oordeel dat het Schadefonds niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van multicausaliteit. In de brief van 3 april 2024 van EMDR psychologen [naam] staat dat eiser EMDR-behandelingen heeft gehad en dat zijn vroegere trauma’s uit zijn kindertijd beter lijken te zijn verwerkt. In de brief van 24 april 2024 verduidelijkt de GZ-psycholoog dat de EMDR-behandelingen voor het geweldsmisdrijf (nog) niet hebben geleid tot een significante verbetering. In deze brief staat vervolgens dat het lijkt dat eiser zijn vroegere jeugdtrauma’s heeft verwerkt. Dit zijn objectieve gegevens die het standpunt van het Schadefonds dat sprake is van multicausaliteit weerspreken. Het Schadefonds heeft nagelaten om inhoudelijk op de brief van 24 april 2024 te reageren met een aanvullend medisch advies. Uit de stukken blijkt bovendien dat eiser vanaf 1 januari 2015 niet langer gebruik maakte van zijn ondersteuning op grond van de WMO en dat deze ondersteuning is hervat na het geweldsincident. Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de huidige psychische klachten en beperkingen voortkomen uit en dat de WMO-ondersteuning nodig is vanwege het geweldsincident. Het Schadefonds is er niet in geslaagd om deugdelijk te motiveren dat sprake is van multicausaliteit. Dit levert een motiveringsgebrek op. Het volledig afwijzen van de uitkering vanwege het eigen aandeel van eiser houdt om deze reden geen stand.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond, omdat het Schadefonds niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van multicausaliteit bij het psychisch letsel die in de weg staat aan toekenning van een uitkering. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het Schadefonds een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Schadefonds hiervoor zes weken.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Schadefonds het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Schadefonds moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 5 juli 2024;
- draagt het Schadefonds op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Schadefonds het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Schadefonds tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier op 24 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg)
Artikel 2 Wsg
Er is een Schadefonds Geweldsmisdrijven waaruit uitkeringen kunnen worden gedaan als bij of krachtens deze wet bepaald.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a Wsg
Uitkering kan worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
Artikel 3, derde lid Wsg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf begrepen: de strafbare poging daartoe.
Artikel 5 Wsg
Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven
C. Eigen aandeel
C.1 Algemeen
Een uitkering kan achterwege blijven of op een lager bedrag worden bepaald, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Dit staat in artikel 5 van de Wet en wordt het ‘eigen aandeel’ van het slachtoffer genoemd.
De gedachte achter deze bepaling is dat het Schadefonds is opgericht om mensen, die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld, een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming in principe niet passend, omdat deze moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De tegemoetkoming wordt namelijk gefinancierd uit gemeenschapsgeld. Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat het Schadefonds na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt het of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
Als sprake is van een eigen aandeel, kan het Schadefonds een aanvraag volledig afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Als het Schadefonds de uitkering op een lager bedrag vaststelt, kan het 25%, 50% of 75% toekennen van de uitkering die het slachtoffer had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad.
Hieronder is een aantal situaties van eigen aandeel beschreven. Daarbij is aangegeven hoe het Schadefonds deze situaties beoordeelt. Let wel op: dit zijn uitgangspunten. Of het Schadefonds een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt het uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
  • Als het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, en de dader hierop een gelijkwaardige reactie heeft gegeven (dus geen disproportioneel geweld van de dader), dan wijst het Schadefonds een aanvraag volledig af. Als het geweld van de dader niet in verhouding staat tot wat het slachtoffer te verwijten valt en het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (in beginsel letselcategorie 4 of hoger), dan wordt het geweld van de dader als disproportioneel aangemerkt. Het uitgangspunt is dan dat 50% van de uitkering wordt toegekend.
  • Als het slachtoffer de confrontatie met de dader heeft opgezocht of heeft bijgedragen aan de escalatie van een situatie, zonder daarbij geweld te gebruiken, kan het Schadefonds de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Het uitgangspunt is dan dat 75% van de uitkering wordt toegekend.
  • Wanneer sprake is van uitgaansgeweld, waarbij het slachtoffer onder invloed was van alcohol/drugs en zich uitdagend en/of beledigend heeft gedragen, dan is het uitgangspunt dat 50% van de uitkering wordt toegekend als dit gedrag de aanleiding is geweest voor het geweld. De reden om in deze gevallen niet 75% maar 50% van de uitkering toe te kennen, is dat het in het algemeen bekend is dat de gemoederen tijdens het uitgaan makkelijk hoog op kunnen lopen en tot geweld kunnen leiden.
  • Als een aanvrager zich bewust in het soft- of harddrugsmilieu begeeft (hieronder wordt ook verstaan het bewust verlenen van diensten en/of het verstrekken van goederen aan personen in dit milieu) en het geweldsmisdrijf hiervan een gevolg is, wijst het Schadefonds een aanvraag volledig af. Hetzelfde geldt voor geweldsmisdrijven die verband houden met wapenhandel. Bij drugs- en wapenhandel wordt namelijk regelmatig geweld gebruikt om conflicten en onenigheden op te lossen, om iemands positie in het milieu te versterken of om geld, drugs en/of wapens afhandig te maken.
  • Ook als het slachtoffer naar aanleiding van andersoortige (illegale) activiteiten (zoals het verkopen van nagemaakte merkartikelen, oplichtingspraktijken of deelname aan een illegaal pokertoernooi) slachtoffer wordt van geweld, kan sprake zijn van een eigen aandeel. Het Schadefonds beoordeelt dan het aandeel dat het slachtoffer in het gehele voorval heeft gehad. Op basis hiervan bepaalt het of de uitkering op een lager bedrag wordt vastgesteld of dat de aanvraag volledig wordt afgewezen.